Verslag bataljonsbewegingen en -verrichtingen I-24 RI
gedurende de oorlog van 10 t/m 14 mei 1940


uit: dagboek en fotoalbum van N.W. Lingen, Luitenant-Adjudant I-24 R.I.
foto's afkomstig uit de collectie N.W. Lingen met dank aan Jaap Kip
http://www.grebbeberg.nl/bibliotheek/data/art00066.html

N.W. Lingen
Reserve 1e Luitenant
Adjudant B.C., Staf I-24 RI

Inleiding

Het 24 RI is het reserve regiment van het Regiment Jagers. Het werd dus op de eerste mobilisatiedag gevormd uit officieren en manschappen die bij de Jagers hun opleiding hadden genoten en herhalingsoefeningen hadden verricht. Voor het 1e Bataljon geschiedde dit op 23 augustus 1939 te Delft. Dit was de voormobilisatie, waarbij de kernen der onderdelen werden gevormd. Op 29 augustus vond de Algehele Mobilisatie plaats, welke voor ons onderdeel op 30 augustus 's avonds was voltooid. (Voor bijzonderheden verwijs ik naar mijn afzonderlijk verslag over het verloop er mobilisatie)

 

Legering te Delft

De onderdelen waren als volgt gelegerd:

Staf Bewaarschool Molslaan 139
1e Compagnie RK Lagere school Westerstraat 100A
2e Compagnie Elout van Soeterwoudeschool Spoorsingel 8
3e Compagnie RK Meisjesschool Oosteinde 4
Mitr. Compagnie Chr. Huishoudschool Burgwal 41

Het IIe Bataljon was eveneens in Delft gelegerd, in gebouwen van de T.H., terwijl het IIIe Bataljon in Den Haag was gelegerd).
De officieren sliepen in Hotel 't Scheepje, Burgwal 8.

Concentratie

Op 2 september 1939 vond de concentratie van het Veldleger plaats.
Te 19.00 uur vertrok ons Bataljon per trein van Delft naar Puiflijk. Aankomst te Tiel 23.10 uur. Na een zware nachtmars kwam het Bataljon om 03.30 uur in Puiflijk (gemeente Druten) aan, alwaar de kwartieren in orde gemaakt en betrokken werden (zie afzonderlijk verslag concentratievervoer).

Legering te Puiflijk

Puiflijk is een klein kerkdorp in het land van Maas en Waal, nabij Druten. Het telt circa 800 zielen en heeft weinig grote boerderijen of schuren. We moesten ons dus voornamelijk tevreden stellen met kleine schuren en zolderruimten. De enige grote gebouwen, die voor massalegering in aanmerking kwamen, waren een RK school en een graanpakhuis van de Ned. Chr. Boerenbond.
In de school vond de 1e compagnie een plaats, in het N.C.B. gebouw de mitrailleurcompagnie. De staf en de andere compagnieën kwamen zeer gedecentraliseerd te liggen. De door ons in gebruik genomen schuren waren meest voormalige tabakstripperijen, welke oorspronkelijk zodanig waren gemaakt, dat het er goed doortochtte. Hoewel later wat dichtgespijkerd, om als bergschuur dienst te doen, was de ligging hierin verre van ideaal. Gelukkig was de maand september abnormaal warm, zodat wij gelegenheid hadden ontelbare verbeteringen aan te brengen. Toch bleek het niet mogelijk om voor al onze 900 man geschikte winterkwartieren te maken.
De Bataljonscommandant (reserve kapitein Bückert) heeft daarom getracht de buurtschap Boven-Leeuwen, dat 3 km. Westwaarts ligt, in ons legeringsgebied te betrekken. Hier was alles voor te zeggen, daar,
V.l.n.r.:
- N.H.E. van Helten (Res. 1e lt., C. Vbd.A Staf I-24 RI)
- W.H. Bückert (Res. Kapitein, B.C. I-24 RI)
- N.W. Lingen (Res. 1e lt., Adj. B.C., Staf I-24 R
I

a. onze te bouwen stellingen daar lagen;
b. er geschikte legeringsruimten aanwezig waren;
c. de achter ons gelegen artillerie slechts het gedeelte Beneden-Leeuwen en Wamel nodig had.
Onze Regiments Commandant had er wel oren naar, doch diens chef, Commandant Brigade B, voelde er niets voor. Ik kreeg sterk de indruk dat hij meende, dat wij te veeleisend waren. Een door ons aangevraagde barak werd eveneens afgewezen. Toen de Brigade Commandant zich persoonlijk op de hoogte kwam stellen over onze legering, stapte hij alleen het N.C.B. gebouw binnen en vond dat wij schitterend lagen.

Toen Prins Bernhard ons kantonnement kwam inspecteren, kregen wij van de Commandant Brigade B dan ook prompt de opdracht hem dit kwartier te laten zien. Dit was echter buiten de waard gerekend. Eén onzer dienstplichtigen had tijdens zijn verlof zijn patroon het een en ander verteld over de slechte ligging in zijn kwartier te Puiflijk. Deze patroon heeft de vrijmoedigheid gehad over deze kwestie aan Prins Bernhard te schrijven, zodat Z.K.H. Prins Bernhard zich bij zijn bezoek aan Puiflijk niet aan het programma stoorde, doch ongedwongen enige willekeurige kleinere kwartieren binnenstapte. Hij kreeg dus een beter beeld van onze ligging, al zag hij ook de slechtste nog niet. Er waren er namelijk bij waar de man niet eens rechtop kon staan. Ook sliepen er negen man op een zolder, waar in een hoek, achter enige schotten, een echtpaar het bed deelde. Deze situatie was voor het echtpaar misschien beroerder als voor de manschappen, doch in ieder geval onhoudbaar.
Een uitkomst was dan ook, dat onze 2e Compagnie werd aangewezen als Voorpostencompagnie voor het Regiment. Deze Compagnie (C. res. kpt. Van Heyst) kreeg opdracht voorpostenstellingen te maken en in te nemen bij Deest en Afferden, alwaar zij zich ook moest legeren.

 
In de refter van het klooster te Puiflijk. V.l.n.r.:
- Dr. M.G.J. Beets (Res. 2e lt., Sectiecommandant 1e Sectie 3-I-24 RI)
- J.C.E.M. Dellenbag (Res. 1e lt., Toegevoegd Officier aan Staf 24 RI)
- J.J. van Heyst (Res. Kapitein, Compagnie Commandant 2-I-24 RI)
- onbekend (gast van ander bataljon)
- N.W. Lingen (Res. 1e lt., Adjudant B.C., Staf I-24 RI)
- F. Hoogewerff (Res. 1e lt., Sectiecommandant 1e Sectie 2-I-24 RI)

Wij raakten deze Compagnie dus kwijt, en konden de vrijgekomen kwartieren benutten en zodoende de allerslechtste laten vervallen. Ideaal werd de toestand niet, doch we leerden er in te berusten.

Opdracht I-24 RI

Commandant Brigade B had de opdracht de Maas-Waal stelling te bouwen en te bezetten. De Maas-Waal stelling moest de schakel vormen tussen de Grebbelinie en de Peellinie.
24 RI kreeg het vak toegewezen tussen Waal en Rijksche Wetering. De frontlijn liep van steenfabriek "De Boschoven" langs de Puiflijksestraat over Puiflijk naar Altforst (ca. 3,5 km.). Ons Bataljon (min de 2e Compagnie) werd in datzelfde vak aangewezen als Brigade Reserve. Als zodanig kwamen wij tactisch dus rechtstreeks onder C. Brigade B te staan.
Met 3 compagnieën hadden wij dus hetzelfde vak te verdedigen als geheel 24 RI min I. De frontlijn van de Brigade Reserve lag ca. 2,5 km. Westwaarts van bovengenoemde lijn, namelijk langs de Florastraat in Boven-Leeuwen tot de Rijksche Wetering. Aan deze stellingen heeft mijn Bataljon tot aan het uitbreken van de oorlog gewerkt. Ze waren toen echter bij lange na niet gereed. De mitrailleursnesten en groepsopstellingen waren praktisch klaar, de meesten echter nog niet gecamoufleerd. Geen enkele commandopost was echter gereed. Ook niet de Bataljonscommandopost. Deze was juist weer afgebroken, na voor 50% gereed te zijn gekomen, daar de artillerie bezwaar maakte tegen de eerst gekozen plaats. Op last van C. Brigade B toen 150 meter naar voren geplaatst.
De redenen waarom na acht maanden pionieren zo weinig gereed was, zijn de volgende:
a. Door het Centraal Pionierpark (dat zijn orders ontving van de Brigade) werden wij zeer stiefmoederlijk van materiaal voorzien. Op klachten kreeg ik steeds te horen: jullie zijn toch maar Brigade Reserve. Overigens begrijpelijk.
b. Voor allerlei bijzondere diensten moest I-24-RI mensen afstaan, onder hetzelfde motto. Het was zodoende helemaal niet vreemd wanneer een Compagnie met ca. 40 man uitrukte naar de stellingen (wacht Puiflijk, bewaken aanvullingen plaats Lage-Zevend, 1/7 periodiek verlof, centrale werkplaats, etc.).
c. Gebrek aan grond. Door grondwaterstand kon praktisch niet worden ingegraven. Alles moest worden opgeworpen met aangevoerde grond. Ook hiervoor kwamen wij natuurlijk pas in aanmerking als de 1e linie niet in het gedrang kwam.

Donderdag 9 mei 1940 - eerste vijandelijke waarneming

V.l.n.r.:
- M. van de Oetelaar (Oppasser, Staf I-24 RI)
- Nelleke, dochter van N.W. Lingen
Het paard is door de oppasser Nelly genoemd, naar de dochter van N.W. Lingen. Het paard werd gedood op 12 mei 1940 te Rhenen door een granaatscherf.
Zo was de situatie op 9 mei 1940 toen ik met de B.C. te paard van Boven-Leeuwen naar Puiflijk reed. Ik vond het een aardig intermezzo toen plotseling een vliegtuig rakelings over ons heen suisde. Ik had wat meer werk om mijn "Nelly" in bedwang te houden dan de baas, zodat ik weinig aandacht aan het vliegtuig zelf kon besteden. Zeer tot mijn spijt kon ik dan ook niet bevestigen dat het vliegtuig in kwestie de Duitse registratietekens voerde. Bepaald kwalijk nam hij mij dit, toen hij 's avonds aan tafel om deze mededeling werd uitgelachen. Dit had namelijk een voorspel. De vorige avond, dus 8 mei, had de B.C. aan tafel enige mededelingen van G.I.3 (afd. Inlichtingen van de Generale Staf) doorgegeven. De ernst hiervan werd door de meeste officieren in twijfel getrokken, en in het algemeen meer opgevat als gedaan om ons paraat te houden. Zij werden in deze mening gesterkt door het feit dat op 9 mei 's morgens de order doorkwam dat uitzonderingsverlof weer kon worden toegestaan, hetgeen immers een verlichting betekende. Dit was dus koren op hun molen, zodat de B.C., toen hij op 9 mei 's avonds aan tafel met het verhaal van het laag vliegende Duitse vliegtuig over onze stellingen kwam, werd toegevoegd dat hij spoken zag. Nog geen 10 uur later waren al deze optimisten tot de erkenning gekomen dat de B.C. het toch wel goed gezien zou kunnen hebben. Door een later ontvangen bericht van Commandant Brigade B is dit inderdaad bevestigd.

Donderdag 9 mei 1940 23.00 uur - order stelling te bezetten

De avond van de 9e mei verliep normaal als de andere. In de kantine was een filmvoorstelling die door alle militairen was bijgewoond. Daar mijn vrouw en kinderen die Hemelvaartsdag waren gekomen en tot na Pinksteren zouden blijven, in mijn kwartier logeerden, was ik direct na beëindiging van de bureauwerkzaamheden naar huis gegaan, in tegenstelling tot verschillende collega's die naar de Officierskantine in Druten waren gegaan, om met de kapitein Buwalda van het IIe Bataljon diens verloving te vieren (drie dagen later zou hij sneuvelen).
Te circa 23.00 uur begaven wij ons naar bed, doch ik lag nauwelijks of een ordonnans kwam mij roepen aan het raam, met de mededeling dat op last van het Regimentsbureau onmiddellijk een officier de telefoon moest bewaken.
Dat ze mij tijdens mijn slaap kwamen roepen, was niet vreemd, daar had ik nu eenmaal de functie van duvelstoejager voor. De order zelf was echter wel zonderling, daar de telefoon op het Bataljonsbureau permanent werd bewaakt door speciaal daartoe opgeleid personeel. Ik stuurde de ordonnans door naar het kwartier van de 1e luitenant Van Helten, Commandant van de verbindingsafdeling, met de opdracht dat deze zich ten spoedigste naar het Bataljonsbureau zou begeven ter bewaking van de telefooncentrale.
Zelf begaf ik mij echter ook naar het Bataljonsbureau, daar ik er in ieder geval veel eerder kon zijn dan de luitenant Van Helten, en ook niet wist of deze in zijn kwartier zou worden aangetroffen.
Juist toen ik het bureau binnenkwam, was de kapitein-adjudant van het Regiment (kapt. Rompen) aan de telefoon, die mij mededeelde dat de toestand kritiek was. Het Bataljon diende te worden gealarmeerd daar de stellingen ten spoedigste zouden moeten worden betrokken. Nadere orders zouden spoedig volgen.

Onmiddellijk heb ik de B.C. per ordonnans laten roepen. Deze heeft het zekere voor het onzekere willen nemen, en is derhalve direct naar Druten gereden om mondeling de orders in ontvangst te nemen. Wegens het slechte materiaal dat de Reserve-Regimenten ter beschikking stond, was onze telefoonverbinding namelijk de helft van de tijd defect. Per auto reed hij in 7 minuten naar de Regiments Commandopost in Druten.

Vrijdag 10 mei - Compagnieën gealarmeerd

Even na middernacht kwam hij met de officieren van ons Bataljon, die de verloving van de kapt. Buwalda hadden medegevierd, op het Bataljonsbureau terug en informeerde welke maatregelen inmiddels waren genomen.
De Compagnieën waren gealarmeerd en de wagens werden reeds gepakt. De Commandant Bataljons-Autotrein was reeds opgedragen om voor de vordering van particuliere auto's te zorgen. Dit waren een paar grote trailers van Salet's Meubelfabrieken te Beneden-Leeuwen.
De B.C. bracht de order mee dat de stellingen ten spoedigste, doch uiterlijk te 04.00 uur moesten zijn betrokken. Graad van strijdvaardigheid no. 3, dat wilde zeggen: stellingen volledig bezet op oorlogssterkte, gevechtstrein volledig bepakt en opgesteld, alle versperringen effectief aangebracht, doch de asperges nog niet scherp gesteld. Dit laatste was om de grensdetachementen, die bij Groesbeek en langs het Maas-Waal kanaal lagen, in onze stelling te kunnen opnemen.
De B.C. wenste van een en ander een schriftelijke order te manen en verzocht mij ondertussen even de Compagnieën langs te gaan om hen op deze order voor te bereiden. Bijna alle officieren trof ik op de Compagniesburelen aan, doch niemand wilde van mij aannemen, dat het nu wel eens ernst kon worden. Velen maakten schampere opmerkingen over het bewuste vliegtuig, terwijl een ander mij begroette met: Kraai no. 2. Eén onzer, die de situatie altijd erg donker inzag, had namelijk de bijnaam van de kraai gekregen. Hoewel ik dat optimisme deze keer niet kon delen, kon ik het best hebben, want daardoor vooral, verliep de gehele alarmering zeer rustig en kalm. De soldaten geloofden namelijk evenmin dat het deze keer menens zou worden.
Op de terugweg ben ik even langs mijn kwartier gereden om mijn veldkoffer gereed te zetten en mijn vrouw in te lichten. Ook haar zei ik maar dat het wel weer een oefening zou zijn, hoewel ik het zelf niet geloofde. In stilte heb ik tenminste, na mijn vrouw te hebben gegroet, nog even bij de kinderbedjes gestaan, het kon immers wel eens voor het laatst wezen dat ik hen zag.

01.00 uur Reveille - gereedmaken voor bezetten van de stellingen

Op het Bataljonsbureau teruggekeerd, was de schriftelijke order reeds uit. De Reveille was bepaald op 01.00 uur. Nodig was dit eigenlijk niet, want iedereen was toen allang aan het pakken. Want of het nu oefening was of werkelijkheid, de privé-spullen van iedere man gingen mee, en dan waren ze er allen als bij de kippen bij, om te zien of alles wel meeging op de voertuigen.
De adjudant o.o. Bakker was met zijn bureauhelpers bezig de Bataljonsadministratie in te pakken. Daar we uit ervaring wisten, dat we over de kisten, die we op de autotrein laadden, voorlopig niet de beschikking zouden hebben - de Regiments Autotrein (waarbij onze auto's) moest zich namelijk bij Dreumel opstellen - liet ik de kisten, die wij te velde nodig zouden hebben, apart zetten met onze schrijfmachine, en sprak met de Gasofficier, 1e luitenant Beekes af, dat hij deze in zijn particuliere auto zou medevoeren, tezamen met onze privé veldkoffers.
Marsoefening op de Waalbandijk.

Toen alles gepakt was, stuurde ik mijn sergeant toegevoegd met het overige bureaupersoneel vast vooruit naar onze Commandopost in de stellingen. Met de B.C. ging ik daarop het kantonnement rond om te zien of alles bij de onderdelen vlot verliep. Dit liep gesmeerd, want 2 compagnieën waren reeds op mars, terwijl de 3e appèl hield. Wij begaven ons toen nog even naar de beide treincommandanten. De sergeant C. van de gevechtstrein (paarden-tractie) had geen moeilijkheden, doch die van de auto-trein wel. De te vorderen particuliere vrachtwagens verschenen niet vlot op het toneel, en daar was de wacht op aangezien alle goederenzakken en dekens hierop moesten worden geladen, welke daartoe bij elk kwartier op de weg waren gedeponeerd. Deze sergeant met één van onze eigen auto's naar Leeuwen gezonden om deze wagens op te halen.

Daarna ons per rijwiel naar de stellingen in Boven-Leeuwen begeven. Wij passeerden daarbij alle Compagnieën en de gevechtstrein. Het was toen ca. 02.30 uur.
Op de Commandopost aangekomen, trachtten wij allereerst verbinding te krijgen met de C. Brigade B, onder wiens rechtstreeks bevel wij nu stonden. Via de aangelegde telefoon gelukte dit niet terstond, zodat wij een ordonnans zonden met bericht dat C. I-24 RI de Commandopost te Boven-Leeuwen had betrokken. Kort daarop had onze eigen verbindingsafdeling de telefonische verbinding met de Brigade tot stand gebracht, zodat wij te 03.50 uur konden melden dat I-24 RI de stellingen in de Brigade Reserve sedert 03.10 uur hadden betrokken. Voor de goede orde meldden wij dit eveneens nog aan C. 24 RI, die zijn commandopost circa 500 meter vóór ons had.

Inspectie Compagnieën

De B.C. wilde daarop persoonlijk de compagnieën inspecteren en verzocht mij hem te vergezellen. De Gasofficier lt. Beekes zou op de Commandopost blijven.
Stellingbouw Fort Nikkels (3-I-24 RI).
Allereerst naar de 1e Compagnie, C. res. kpt. Van Weezel Errens. Deze had het breedste front, namelijk ca. 2 km., meest zeer open terrein. Mogelijkheden van een optische verbinding met rechter sectie aan de Rijksche Wetering besproken. Tevens afgesproken dat dekens ten spoedigste zouden worden aangevoerd. De manschappen konden dan in piketten rusten.
De Commandant 3e compagnie, res. kpt. Nikkels, was reeds in een en ander voorzien. Bij hem was de situatie ook veel gunstiger wat dat betreft. Deze had namelijk een frontbreedte van hoogstens 500m in bedekt terrein (boomgaarden) met veel kleine huisjes. Vlakbij deze groepsopstelling had hij dan ook tevens slaapgelegenheid kant en klaar voor de manschappen gereed. Hijzelf was er ook beter aan toe, want hij lag languit in de luie stoel in de beste kamer van de kruidenier De Wijert, en de tafel was rijkelijk voorzien van snaps, koffie, enz. Toen de B.C. verdween, werd mij door de lt. Beets dan ook in het oor gefluisterd dat ik er in mijn eigen belang goed aan zou doen, straks alleen nog even terug te komen, hetgeen ik in mijn oor knoopte.
Via de Waaldijk kwamen wij terug, ten einde nog even het fort "Nikkels" te inspecteren. Dit was onze meest linker sectie, wier opstelling op de driesprong Florastraat-Waaldijk tot een waar fort aan de binnenzijde van de Waaldijk was uitgebouwd, zodat het de trots van de 3e Compagnie was.

Op de Commandopost teruggekeerd, bleek daar inmiddels de sergeant Questroo, C. auto-trein, aangekomen om te melden dat de zaak tenslotte nog in orde was gekomen en zijn trein zich inmiddels had gevoegd bij de te Dreumel verenigde Brigade-trein, onder commando van de 2e lt. voor speciale diensten mr. André de la Porte. Vanaf dat moment hadden wij dus zelf niet meer rechtstreeks over onze auto's te beschikken, doch moesten eventuele orders via de Cdt. laten lopen, hetgeen de daarop volgende dagen heel duur kwam te staan.
Met sergeant Questroo afgesproken dat onze orders, of liever wensen, per motorordonnans naar hem in Dreumel zouden worden gebracht, zodat hij deze dan zou overbrengen aan de lt. André de la Porte en onze belangen behartigen. Zelf hadden wij geen motorordonnans, doch de dpl. Stolz van de Vbd.A bood zich als zodanig aan, daar hij zijn privé motorrijwiel ter beschikking stelde.
Ten einde mij nu zo gauw mogelijk even vrij te maken om naar de 3e Compagnie te kunnen gaan, stelde ik de B.C. voor nu eerst nog even de Gevechts- en keuken-trein te gaan inspecteren en tevens order te geven voor het rondbrengen van warme koffie. Hij verzocht mij zulks alleen even te doen, hetgeen mij wel zo lief was, want nu kon ik het te paard doen. Hij was namelijk in het geheel geen liefhebber van paardrijden, zodat wij samen alles meest per rijwiel deden.
Op mijn tocht naar de Keuken-trein bemerkte ik dat ca. 150m achter ons de Geneeskundige Dienst een hulppost had ingericht. Ik wees het geneeskundig personeel erop dat wij iets meer rechts in het terrein eerst onze cp. hadden, doch deze op last van de Brigade naar voren hadden verplaatst in verband met de achter ons opgestelde Artillerie. De dokter zou zich in verbinding stellen met de betrokken Batterij-commandant, aan de Molenstraat.
Voorbij de Molenstraat volgde ik de oude stoomtram baan naar de opstellingsplaats van onze keukenwagens. Ik trof deze goed verspreid en keurig verdekt opgesteld op het erf van een paar boerderijen. De menagemeesters hadden al initiatief getoond, want de koffie was op een afstand te ruiken.
Ik bracht de orders van de B.C. voor het rondbrengen van de koffie over, en sprak af dat de rechter sectie van 1-I, nabij de Rijksche Wetering per rijwiel zou worden bediend, daar de keukenwagen anders een geweldige omweg zou moeten maken.

04.00 uur - eerste waarneming grote aantallen vliegtuigpassages

Toen ik de boerderij, waar de menagemeester zijn zetel had opgeslagen, verliet, hoorde ik zwaar motorgeronk in de lucht. Het was nog maar net schemer, ca. 04.00 uur, zodat in de lucht geen vliegtuigen waren te onderscheiden. Het geronk zwol dusdanig aan, dat wij het er allen over eens waren, dat drommen vliegtuigen boven ons stellinggebied doorkruisten. Hoewel wij er niet zeker van waren in welke richting de vliegtuigen zich verplaatsten, was ieder van mening dat dit een massa-aanval van Duitsland op Engeland betekende, waarbij onze neutraliteit werd geschonden.
Zo vlug mogelijk wilde ik mij naar de c.p. begeven, doch dit had nogal wat voeten in de aarde, daar mijn paard, die erg zenuwachtig was, niet gemakkelijk was te hanteren. Toen ik er bij kwam, waren verschillende trein-soldaten bezig haar te kalmeren, doch met averechts succes. Ik moest nu onwillekeurig aan mijn B.C. denken, die altijd veel op ons agrarisch vervoermiddel uitoefende, en zei: geef mij maar een fiets. Ik dacht er toen even over de fiets van de menagemeester te nemen, maar dat kwam mijn eer te na, daar ik niet door mijn oppasser wilde worden uitgelachen.
Al pratende nam ik Nelly mee aan de hand naar de weg. Aan een boer die daar stond, vroeg ik even haar bij het hoofdstel vast te houden, daar ze niet stil wilde staan. Zonder aandrijven ging het toen ineens in galop er vandoor. Alle bewoners stonden aan de weg en tuurden de lucht af, er was echter nog steeds niets te zien, hoewel het al aardig licht begon te worden. Op het pad van de vroegere stoomtram liet ik haar even uitblazen. Deze kilometer was echter snel afgelegd, zodat ik besloot nog een kleine omweg te maken naar de gevechtstrein zoals mijn oorspronkelijke plan was. Ik behoefde dan bij de Molenstraat niet linksaf te slaan, waar het heel druk was met militairen van de Artillerie. Het dolle was er gelukkig uit, want nog op het mulle pad gelukte het om in draf over te gaan, zodat ik heelhuids het groepje arbeiderswoningen, waar de gevechtstrein moest zijn opgesteld, bereikte.

Schadeloosstellingen

De altijd gedienstige Freek v Berge nam mijn paard aan en niet zodra stond ik op de grond of ik werd bestormd door een aantal bewoners van de huisjes. Wat was er namelijk gebeurd?
De sergeant C. van de gevechtstrein had begrepen dat het nu wel eens ernst zou worden met die dingen in de lucht, en had bevolen de voertuigen serieus verdekt op te stellen, en niet zoals tot op heden bij oefeningen het geval was in de schaduw van de huisjes om niets van de omliggende tuinen te beschadigen. Enkele bewoners waren zeer verbolgen, aangezien er nu een paar heggen en struiken waren beschadigd. Zij moesten allereerst van mij weten of dit wel door het Rijk zou worden vergoed.
Ik antwoordde hun dat, indien het oorlog werd, zij blij moesten zijn als hun huis zou blijven gespaard en dat, in dien de toestand bij het oude bleef, zij zeer zeker schadeloos zouden worden gesteld. De gemoederen kwamen hiermee enigszins weer tot rust. Geheel onbegrijpelijk was mij deze kleingeestigheid niet, aangezien de schadecommissie zeer tot onze ergernis, tot heden toe elke lichte beschadiging in geldelijke vergoedingen had omgezet. Zelfs beschadigde of gebroken takken van vruchtbomen werden gekapitaliseerd. De mentaliteit van de bevolking was daardoor volkomen verknoeid, want iedereen wist van de ander welke royale vergoeding hij had ontvangen, zodat díe boeren, die aanvankelijk ruimer van opvatting waren geweest, er toe over gingen om schadeloosstelling te vragen.
Dit had helaas ook een averechtse uitwerking gehad op de plaatsbepaling van later gebouwde mitrailleuropstellingen. In het begin werd gelukkig alleen maar gelet op de tactische overwegingen bij de keuze van een plaats voor een mitrailleursopstelling, doch later - toen wij over meer mitrailleurs beschikking kregen - werden door ons uitgekozen opstellingsplaatsen door de Brigadecommandant afgekeurd uit vrees voor te hoge schadeloosstellingen. Alleen al uit oogpunt van camouflage kozen wij onze opstelling zoveel mogelijk in de boomgaarden, daar deze het enige bedekte terrein in ons stellingsgedeelte vormden. De zuinigheid gebood de kolonel Nijland echter deze plaats af te keuren. 20 meter naar voren in het weiland moest onze opstelling de vijand weliswaar eerder opvallen, doch aan de andere kant bleven immers 6 kostbare vruchtbomen gespaard.
Om echter terug te komen op het heibeltje bij de gevechtstrein, de sergeant die hen afbekte had zeker gelijk toen hij zei: "Wij mogen ons voor jullie laten kapot schieten, maar elke grasspriet die we daarbij beschadigen willen jullie nog geld voor zien". Waar was het echter niet. Ze zaten alleen te veel vastgeroest aan de vredestoestand en hadden nog niet de indruk dat onze maatregelen nu op de oorlog werden ingesteld.

05.30 uur - eerste antwoord luchtdoelgeschut

Nog terwijl ik daar was, bleek dit juist gezien te zijn, want te ca. 05.30 uur begon het in ons vak opgestelde luchtdoelgeschut te paffen. Dit was voor mij het beste bewijs dat de oorlogstoestand was ingetreden, want ik wist dat ons luchtdoelgeschut, ook bij schending van de neutraliteit, niet eigenmachtig het vuur op vijandelijke vliegtuigen mocht openen.
Inmiddels waren de overvliegende vliegtuigen ook zichtbaar geworden. Ze vlogen echter blijkbaar te hoog voor ons 2 cm. Luchtdoel, want zij trokken zich daar niets van aan.
Met spoed begaf ik mij nu naar de c.p., daar ik het niet durfde te riskeren bij 3-I eerst nog een hartversterker te halen. Bij de c.p. aangekomen zag ik praktisch al het personeel van de staf (ca. 70 man) op de weg staan, met gespannen aandacht het oostelijk luchtruim afturend. Hoewel het moeilijk viel tegen de opkomende zon in te kijken, zag ik toch vrij spoedig welk schouwspel zo aller aandacht trok. Er was een brandend vliegtuig in de lucht dat wentelend om zijn lengteas naar de aarde stortte. Spoedig zagen we twee brandende stukken en bleek een vleugel van de romp te zijn gebroken.
Allerlei veronderstellingen hoorde ik uiten over de plaats waar die brandende massa nu terecht zou komen. Ze liepen nogal uiteen wat de precieze locatie betrof, doch allen waren het erover eens dat het in of om Puiflijk moest zijn. Op dat moment schoot mij pas te binnen dat mijn vrouw en kinderen zich daar ook bevonden.
Toen Stolz mij vroeg of hij even op de motor mocht gaan zien waar of het was, vond ik dit dan ook direct goed. Er was echter nog meer te zien. Hoog boven in de lucht zweefden een paar witte bolletjes. Meer was er nog niet te zien, doch wij begrepen dat dit parachutes moesten zijn, waarmede de bemanning van het neergeschoten vliegtuig zich trachtte te redden. Daar vele van onze manschappen reeds met de karabijn in de aanslag stonden, om een kans te wagen, als zij binnen vuurbereik zouden zijn, gekomen, meende de B.C. er goed aan te doen een regeling te treffen voor het geval zij in ons vak zouden neerkomen. Alle soldaten werd het vuren zonder daartoe ontvangen bevel, uitdrukkelijk verboden. Per telefoon gaf de B.C. de Commandanten van de 1e en 3e Compagnie opdracht om patrouilles aan te wijzen om de in hun stellingen gelande parachutisten gevangen te nemen. Daar over het algemeen de stemming onder de manschappen dusdanig geladen was, moest er terdege de aandacht op worden gevestigd, alleen het vuur op hen te openen, indien zij zich trachten te verweren.
Tot goed begrijpen zij hier vermeld dat ons op dat moment nog niets bekend was van het neerlaten van parachutisten op ons grondgebied. Met mijn sergeant-toegevoegd sprak ik af dat hij mijn oorlogsdagboek zou bijhouden, en alle in- en uitgaande berichten zou noteren. Hiermede was reeds een aanvang gemaakt.

07.00 uur - bericht Brigade staf: Nederland in oorlog met Duitsland

De B.C. begaf zich weer naar buiten, daar gemeld was dat nu 2 aangeschoten vliegtuigen boven ons stellinggebied zichtbaar hoogte verloren. Ik wilde hem volgen, doch werd teruggeroepen door de soldaat-telefoonwacht met de mededeling dat de kpt. Lugsinger van de Brigadestaf mij aan de telefoon liet roepen. Dat gesprek verliep allerminst hartelijk. Hij maakte mij er een heftig verwijt van dat de telefoon op onze c.p. niet door een officier werd aangenomen. Ik merkte beleefd op dat bij ons Bataljon een groot tekort was aan officieren, zodat wij moeilijk aan een officier de taak konden opdragen, die zeer goed door speciaal daartoe opgeleide soldaten kon worden vervuld. Ik kreeg de boodschap dat ik mijn voorschriften dan maar eens moest bestuderen. Dit was voor mij voldoende aanleiding om te concluderen dat de man zijn zenuwen niet meer meester was. Ik wilde dan ook een einde aan het gesprek maken en vroeg of er nog iets van zijn orders was. Ja, hij had nog een bericht, dat ik moest opnemen, luidende:
"Van C. Brigade B aan C. I-24 RI. Nederland en België bevinden zich in oorlog met Duitsland. Engeland, Frankrijk en België zijn onze bondgenoten. Stelling Brigade Reserve volledig bezetten."
Ik noteerde tijd van binnenkomst (naar ik mij herinner ca. 07.00 uur) en maakte van de gelegenheid gebruik hem te vragen, waarheen eventuele gevangen genomen parachutisten moesten worden afgevoerd. Die stuur je maar hier heen, kreeg ik ten antwoord, doch een half uur later werden hier uitvoerige orders voor gegeven door een andere Officier van de Brigade staf.
De telefoonwacht verzocht ik het ontvangen bericht door te geven aan de Compagniescommandanten en begaf mij naar buiten om het aan de B.C. te melden. Niemand hoorde er meer van op, daar men inmiddels zich al met het idee van oorlog vertrouwd had gemaakt. Tijdens mijn afwezigheid waren er namelijk nog een viertal vliegtuigen in ons vak neergestort, terwijl een paar andere reeds aanvallend waren opgetreden, door ons stellinggebied al laag overvliegend te mitrailleren. Gelukkig had dit slechts één lichtgewonde veroorzaakt, zodat het voor ons een niet duur betaalde les was om de werkelijkheid onder ogen te zien. De meeste manschappen waren al achter de aanwezige dekkingen gekropen, doch er waren er ook nog die moesten worden gesommeerd hun onderkomen op te zoeken, daar zij niets van het schouwspel wilden missen.

Eerste krijgsgevangenen

Een plotseling vanuit de richting Tiel (dus van achteren) komend vliegtuig deed echter de rest. Het was blijkbaar elders aangeschoten en kon geen hoogte meer houden, en zocht nu blijkbaar een geschikt noodlandingsterrein. Toen het op hoogstens 300m afstand aan ons voorbij vloog, floten ineens de kogels om ons heen. Wij zagen duidelijk op zij uit de raampjes (het was een grote transportkist) een zestal mitrailleurs op ons gericht. De reactie bij een ieder van ons was dezelfde, want in een minimum van tijd had iedereen zijn wapen in de richting van het vliegtuig afgevuurd. Of het nu een toevalstreffer was of dat een scherpschutter de roos raakte, maar ineens maakte het vliegtuig een duik, die het ter aarde deed storten. Nog geen vijf minuten daarna kwam een ordonnans van de gevechtstrein melden dat zij beschoten waren door een vliegtuig dat in hun nabijheid was neergekomen. De sergeant liet melden dat hij er met een patrouille heen was. Daar het personeel van de gevechtstrein niet groot in aantal was, meende ik er goed aan te doen er met een paar mensen heen te gaan, daar of de patrouille te klein zou zijn, of de gevechtstrein hoegenaamd geen bewaking zou hebben. Het bleek dat de sergeant er met twee man heen was gereden. Hoewel nog binnen ons vak, viel de afstand toch tegen, daar het bij de Veesteeg op een 800m van de gevechtstrein was neergekomen. Volgens de ooggetuigen had de piloot op het laatste moment het toestel horizontaal weten te trekken, zodat het een vrij behoorlijke landing maakte. Met de kijker zag ik Duitse militairen bezig een en ander uit het toestel te slepen en snel naar een daar ca. 50m van verwijderde plaats dragen. In mijn hart hoopte ik dat dit gewonden waren, die zij er uit droegen, want wat moest de sergeant met z'n 2 man nu beginnen tegen een ploeg van minstens 10 man met machinegeweren bewapend? Al had deze sergeant 10 of 12 man meegenomen, dan waren het nog maar evenzoveel karabijnen, waarmee tegen een paar mitrailleurs toch niets te beginnen valt. In ieder geval besloot ik met mijn 6 man er ook heen te gaan.

Neergehaald vijandig vliegtuig in een
boomgaard te Boven-Leeuwen.
(foto gemaakt na de capitulatie)
Nog voordat wij de Veesteeg bereikten, zagen wij opeens het vliegtuig in vlammen opgaan. Tot onze grote verbazing zagen wij echter één der militairen met een witte vlag naar de weg lopen. Wij reden dus gewoon door en waren zodoende nog eerder bij hen dan de sergeant, die zijn rijwielen natuurlijk reeds eerder had achtergelaten om gedekt achter de bomen te naderen.
Nadat ik hen had laten ontwapenen, deelde hij mede dat zij verschillende zwaargewonden bij zich hadden waarvoor hij geneeskundige hulp wilde gaan halen. Ik antwoordde dat hier prompt voor zou worden gezorgd mits zij zich allen gevangen gaven. Natuurlijk was dit wel hun bedoeling, doch ik meende hem als parlementair niet direct als gevangene te mogen beschouwen. Hoewel hij zich hiermede akkoord verklaarde, liet hij er tegelijk op volgen: "Aber, wir verstehen nicht weshalb Sie sich wehren."

Uit het verdere gesprek bleek namelijk dat hun, bij het verstrekken van hun opdracht was medegedeeld dat Holland zich op dezelfde wijze zou gedragen als Denemarken. Ik zei hem dat wij officieel in oorlog waren en daar snapte hij niet veel van, hoewel zij op hun vlucht hadden gemerkt dat zij hier niet als vrienden werden ontvangen. Uit zijn papieren bleek hij te zijn: Paul Boemack.
Een soldaat had ik reeds met 3 kruisjes (dat wil zeggen met de meeste spoed) naar de hulpverbandplaats gezonden om te vragen of ze met een auto konden komen voor gewondentransport.
Met onze eerste gevangenen gingen wij toen naar de overige Duitsers toe, die zich inmiddels nog wat verder van het brandende vliegtuig hadden verwijderd, daar zich ieder ogenblik explosies voordeden. Volgens hen was dit de munitie van de boordmitrailleurs, daar hun eigen munitie op was. Ondanks het groot aantal machinegeweren was dus van tegenstand bieden geen enkele sprake geweest.
Er waren drie zwaargewonden, waarvan inmiddels één was overleden, terwijl de overigen lichte verwondingen hadden tengevolge van het onzacht neerkomen van het vliegtuig. De piloot was onder de zwaargewonden en het bleek dat hij deze verwonding vlak voor de landing had bekomen. Dankzij zijn tegenwoordigheid van geest hadden zij er dus het leven van afgebracht.
De overige gevangenen bleken volgens de ingenomen zakboekjes te zijn:
1. Oberleutnant G.W.G. Ehrhardt
2. Feldwebel Fritz Neumann
3. Feldwebel Willy Ocks
4. Unteroffizier Horst Stephan
5. Gefreiter Hermann Würdemann
6. Gefreiter Rudolf Rypka
7. Feldwebel Rolf Fürst
8. Ernst Palmer
9. Walter Garrels
10. Heinrich Wieling

De sergeant droeg ik op voor de verdere afwikkeling te zorgen, daar ik hoog nodig naar het Bataljonsbureau moest terugkeren. Ik begaf mij nog even naar de resten van het vliegtuig, dat nog slechts een verwrongen metalen geraamte was. In de nabijheid vond ik nog enige interessante dingen, die tot de uitrusting van de Duitse militairen behoorden, welke ik bij mij stak.
Toen ik terug wilde keren zag ik een militaire vrachtauto op de weg staan, terwijl enig geneeskundig personeel met brancards in onze richting kwam. Ik kon de rest aan hen overlaten en daar er ook een paar sergeants van de Brigade bij waren, verzocht ik hen ook de marsvaardige gevangenen mede te willen nemen, opdat onze sergeant ten spoedigste naar zijn gevechtstrein zou kunnen terugkeren. Dit was akkoord, zodat ik hem de papieren van de gevangenen overdroeg.

08.30 uur - terug naar de commandopost

Daar ik was geschrokken van de tijd (het was inmiddels 08.30 uur) spoedde ik mij met de sergeant en onze 8 man naar onze onderdelen. Zowel wij als de anderen was het opgevallen dat die Duitsers erg jong waren en toch zo zelfverzekerd. Ze wonden er geen doekjes om, en spraken uit dat het voor ons geen zin had om ons te verdedigen. Zij zouden over een paar dagen toch weer vrij zijn.
Bij de gevechtstrein vernam ik dat er tijdens onze afwezigheid geen bijzondere orders van de B.C. waren gekomen. Wel viel het mij nog op dat de burgers hun kleinzieligheid aan de kant hadden gezet en nu alles deden, om het onze jongens gemakkelijk te maken. De mooiste struiken werden nu door hen zelf kaal geknipt om onze mensen aan camouflagetakken te helpen.
Op de c.p. aangekomen had ik een aanmerking van de B.C. te incasseren over mijn lange wegblijven. Toen hij echter mijn relaas over het neerkomen van het vliegtuig had gehoord, was hij zeer enthousiast, daar hij het bewijs meende te hebben dat zijn schot dus inderdaad raak was geweest. Dit stak tenminste nog gunstig af bij anderen, die beweerden dat zij met een pistoolschot de treffer hadden geplaatst, want hij had hiervoor nog de karabijn van zijn oppasser genomen. Hoe het ook zij, ik was lang weg geweest, zodat ik even mijn sergeant-toegevoegd (hierna te noemen s.t.) opzocht om te zien wat er inmiddels op de c.p. had plaats gevonden. Het voornaamste was:
a. twee meldingen van de 1e Compagnie betreffende in haar vak neergestorte vliegtuigen;
b. bericht van de 3e Compagnie dat een vliegtuig brandende in de Waal was gestort, ter hoogte van fort Nikkels;
c. twee krijgsgevangen gemaakte parachutisten waren door de 1e Compagnie binnen gebracht en doorgezonden naar het bureau van de Brigade (via de hulpverbandplaats);
d. mijn oppasser had blijkbaar meer aandacht en belangstelling gehad voor de neerstortende vliegtuigen dan voor het aan zijn zorgen toevertrouwde paard, zodat dit dier kans had gezien de deel van ons boerenhuisje kort en klein te slaan;
e. de warme koffie was met een uur vertraging bij de Staf bezorgd, daar ook zij die hiermede waren belast, het hunne van het luchtschouwspel moesten hebben;
f. een inmiddels gehouden ziekenrapport had enige gevallen voor Utrecht opgeleverd. Daar de betrokken militairen marsvaardig waren, werden zij op eigen gelegenheid naar Zaltbommel gezonden om vandaar per trein Utrecht te bereiken.

Verder was er niets bijzonders voorgevallen. De adj. o.o. Bakker had zich inmiddels geïnstalleerd, daar hij zijn administratiekisten had laten komen en had uitgepakt. Daar ook mijn s.t. mijn kist aan de lt. Beekes had gevraagd, als ook de schrijfmachine, ging de boerenwoning al aardig op ons vredesbureautje in Puiflijk lijken. Het enige verschil was dat het bureaupersoneel je in Puiflijk overal in de weg liep, en nu nergens was te vinden. Ik liep toen maar even naar de telefoon om te zien of die wel werd bewaakt. Dat was natuurlijk het geval; daar zorgde de C. Vbd.A. wel voor.

Afscheid van vrouw en kinderen

Even flitste er iets door mijn hoofd, hoe kon ik dat zijn vergeten. Ik zag namelijk de ordonnans Stolz zitten, die voor mij was wezen kijken waar dat brandende vliegtuig in Puiflijk was neergekomen. Voor ik hem iets vroeg, vertelde hij mij dat het naast de Kerkstraat was gevallen even voorbij Worseling. Dat was een 500m van mijn kwartier af, zodat ik begreep hoe angstige ogenblikken mijn vrouw had doorgemaakt. Door het raam zag ik de auto van de lt. Beekes voorrijden; dat bracht mij op een idee. Ik vroeg hem of hij nog naar Puiflijk durfde rijden. Durven wel, maar hij kwam er net vandaan en ze hadden de friesche ruiters bij de versperring aan de Puiflijksestraat al voor hem moeten openen. Ik vroeg hem wat hij er was wezen doen. Eerst had hij gedacht dat het weer flauwekul zou zijn en het meeste in zijn kwartier achtergelaten, maar nu had hij het toch maar beter gevonden om zijn uniformen en bezittingen achter de linie te halen. Jammer dat ik het niet geweten heb, want dan had je ook mijn uniformen en mijn vrouw en kinderen mee kunnen nemen, merkte ik op. Je vrouw en kinderen, daar behoef je niet bang voor te zijn, want die gaan vanmiddag al met de bevolking evacueren, de schepen liggen al klaar in de Waal, wist hij mij toen te vertellen. De wel wat overdreven, maar niet minder grote angst van mijn vrouw voor water en schepen kennende, vroeg ik mijn functie als lt. adj. even te willen waarnemen, zodat ik zelf even per auto naar Puiflijk zou kunnen gaan om haar te halen. Dat vond hij echter minder nodig: als ik er zo op stond, was hij gaarne bereid hen even voor mij te halen. Toen ik terug liep besefte ik pas, welk een moeilijkheden ik mij nu op de hals haalde, want ze moesten natuurlijk nog verder naar achteren worden vervoerd, en daar wist ik zo ineens nog geen raad op.
De B.C. stoorde mij in mijn gepeins en vroeg mij mee te gaan naar de 1e Compagnie voor een bespreking. Ik had er de smoor in, dat hij voor de afwisseling wenste te lopen, want we zouden dan niet al te spoedig terug zijn, en Beekes kon over 20 min. terug zijn. Achteraf werd dit echter mijn geluk. Nabij de c.p. van 1-I gekomen, zagen wij dat de door deze C. op de weg geplaatste posten een particuliere auto aanhielden. Naderbij gekomen werd ik aangeroepen door de bestuurder van deze auto. Ik herkende hem als de aannemer van de vóór onze stelling gegraven tankgracht. Hij had moeite om zich te legitimeren zodat hij mijn hulp inriep om te worden doorgelaten. Ik zei de posten dat het in orde was, doch hiermede was hij nog niet tevreden. Hij zei me: "Vanaf de tankgracht ben ik nu al drie keer aangehouden, als dat zo doorgaat tot Rotterdam, dan ben ik er over een week nog niet". Kunt u mij niet een bewijsje geven, waarop de militairen mij doorlaten?
Deze kans greep ik natuurlijk met beide handen aan. Ik vroeg of hij de reis naar Rotterdam alleen moest maken. Toen dat het geval bleek te zijn, bood ik hem aan een passe-partout te schrijven, mits hij mij een dienst wilde bewijzen. Natuurlijk was hij gaarne bereid mijn gezin mee te nemen naar Rotterdam. Ik verzocht hem daartoe even te wachten, daar ik die passe-partout op de c.p. moest laten uitschrijven. Ik sprak met hem af, uiterlijk over een half uur met de passe-partout + vrouw en kinderen bij de driesprong van de weg naar Tiel te zijn.
Van dat moment af, ging alles van een leien dak. De B.C. was inmiddels besloten met C. 1-I naar de meest zuidelijke stelling aan de Rijksche Wetering te gaan. Derhalve verzocht hij mij terug te gaan naar de c.p. Zelden kreeg ik een order die mij zo welkom was.
U zult zeggen: waarom hem uw moeilijkheden niet ronduit verteld, dan had hij u toch zeker de gelegenheid gegeven uw gezin in veiligheid te brengen. Daar was ik juist niet zeker van. Onze B.C. was er steeds tegen gekant geweest, dat onze vrouwen in het kantonnement kwamen logeren. Hij had daar zijn redenen voor, die ik tot op zekere hoogte kon billijken. Voor hem viel het geven van een voorbeeld in deze niet zo moeilijk, daar zijn vrouw pertinent weigerde naar ons "gat" te komen. Ik zou dus alleen maar verwijten te horen hebben gekregen.
Op de c.p. aangekomen, liet ik allereerst een bewijs van doorlating in orde maken. Inmiddels reed Beekes voor, die behalve mijn gezin ook al mijn particuliere eigendommen, die ik in mijn kwartier had achtergelaten, in de auto had gestopt. Daar ik niet wist, waar ik met die uniformen blijven moest, sprak ik met mijn vrouw af dat ik haar koffer zou houden en zij haar spullen los mee zou nemen naar huis. We reden toen naar de afgesproken plaats, waar de aannemer ons stond op te wachten. Nog voor er gelegenheid was om mijn vrouw aan haar geleider voor te stellen, stoven wij uiteen voor een laag oversuizend brandend vliegtuig, dat enige honderden meters verder ter aarde stortte, tegen de dijk van de Rijksche Wetering. Veel tijd wilde ik toen niet meer verliezen en verzocht de heer Zaanen de reis te willen aanvaarden. De inhoud van mijn vrouws koffer ledigde ik in de dicky-seat, zodat ik mijn uniformen daarin kon doen en in Beekes' auto bij de hand kon houden. Even legde ik de heer Zaanen de kortste weg naar Zaltbommel uit en een minuut later wuifde ik mijn vrouw en kinderen na en voelde mij van een zware last bevrijd.
Lang genoot ik niet van deze verlichting, want plotseling kreeg ik een zware stoot van achteren in m'n knieën en vloog tegen de grond. Gelukkig liep het goed af. Beekes had, om snel terug te kunnen, zijn wagen willen draaien, en bij het achteruit zetten geen erg in mij gehad. Hij was zichtbaar geschrokken, maar waar hij mij juist zo'n geweldige dienst had bewezen, waagde ik het niet mijn kritiek op zijn stuurmanskunst te uiten. Hij had mij met de achterbumper geraakt en zou mij over de benen hebben gereden als ik ze niet opzij had getrokken. Enigszins kreupel, trok ik mij inde wagen, en reden we naar de c.p. Daar vond ik de melding van de 1e Comp. over het nabij onze meest rechtse stelling neergestorte vliegtuig. Bovendien was er nog één neergekomen vóór het stellinggebied van 1-I in het Puiflijksche veld. Hieruit hadden twee Duitsers zich per parachute kunnen redden.
Ook had zich inmiddels de dpl. Gobets van mijn staf, weer gemeld. Deze was op 9 mei ter onderzoek naar het Hospitaal in Utrecht gezonden en op 10 mei weer op zijn onderdeel gedirigeerd. Hij had er altijd de kantjes bij afgelopen, doch het was hem nu blijkbaar niet gelukt de doktoren in Utrecht om de tuin te leiden ten einde op het kritieke moment er weer tussenuit te knijpen.
Het ging inmiddels al aardig tegen de middag lopen; er waren te ca. 11.00 uur 13 vliegtuigen in ons vak neergekomen, waarbij inbegrepen het toestel dat op de linkergrens van ons vak in de Waal is gestort. Na dat uur werd door ons geen vliegtuig meer neergehaald. Weliswaar werd er nog druk overgevlogen, doch op veel grotere hoogte dan 's morgens, zodat onze 2 cm. er geen vat meer op had.

Afbouw commandopost

Daar het oude huis, waar wij onze c.p. hadden gevestigd, allesbehalve vuurdekking bood, stelde ik de B.C. voor nu met man en macht onze c.p. in het terrein af te bouwen. Over het gereed komen van deze c.p. is namelijk een hele lijdensgeschiedenis te vertellen. De Commandant Brigade B had opdracht gegeven dat deze niet door ons zelf, doch door de Compagnie pioniers van de Brigade zou worden gebouwd. Wij hadden daartoe reeds einde 1939 de door ons geprojecteerde plaats moeten opgeven. Een paar maanden daarna begon de Genie met de bouw, doch toen hij ongeveer voor de helft gereed was, kwam de C. van de achter ons opgestelde Afdeling Artillerie met de mededeling dat onze c.p. in de gevaarlijke zone van zijn stukken lag. Wie de schuldige was op het Brigade bureau doet er weinig toe, doch wij kregen opdracht onze c.p. minstens 50m naar voren te verplaatsen. Eind april 1940 begon de Genie met de bouw op de nieuw aangegeven plaats, zodat op 10 mei bij het begin der vijandelijkheden slechts de houten bekleding was opgesteld. Het geraamte was dus klaar, doch de grond - die ons de vuurdekking moest verschaffen - moest nog worden aangebracht.
Daar op de aanvankelijk geprojecteerde plaats reeds veel zand was aangevoerd, begonnen wij met alle beschikbare mensen van de staf met het verkruien van dit zand en stortten dit op de groepsschuilplaats in het midden van onze c.p., die oorspronkelijk als werkkamer was bestemd. Voor het eerst sinds september 1939 zag ik de mensen nu met enthousiasme pionieren. Zij beseften nu pas dat het onderkomen dat zij maakten, hun eigen lijfsbehoud kon betekenen. Met veel zwoegen, zowel van officieren, onderofficieren en minderen, waren wij laat in de middag zover gevorderd dat één schuilplaats met de naderingsgangen tot de vereiste hoogte met zand was bedekt.
Plotseling werden wij bij dit werk door een laag overkomend vliegtuig beschoten. Ik stond in een naderingsgang en zag links en rechts de houtsplinters uit de bekleding scheuren. We vonden het echter raadzaam, alvorens verder te gaan met zand storten, eerst de nodige aandacht te besteden aan de camouflage van de gereed gekomen schuilplaats daar deze zandmassa midden in een boomgaard wel de aandacht moest trekken. Ik verzocht de lt. Van Helten (C. Vbd.A.) zich met dit werk te belasten en de benodigde graszoden langs de slootranden weg te nemen.

Evacuatie burgerbevolking

Terugkerend naar onze c.p. in de boerderij, zag ik een droeve stoet van bewoners uit de omtrek die op last van de burgerautoriteiten moesten evacueren. Vooral de oude mensen en kleine kinderen deden bij velen onzer een traan tevoorschijn komen. Ik had die dag al veel interessante momenten op de plaat vastgelegd, doch de moed ontbrak mij om deze mensen tot voorwerp van mijn fotoverzamelwoede te maken. In onze naaste omgeving hadden bijna allen een verzoek. Zij wezen ons de plaats van het kippenvoer en verzochten om deze dieren hiermee in leven te houden. Het grote vee was allemaal geëvacueerd naar het Westen. Als beloning zouden wij de eieren mogen rapen. Zoveel mogelijk stelden wij hen allen gerust. Ook de eigenaar van een sigarenwinkeltje kwam mijn hulp inroepen. Misschien niet zonder grond, was hij bang dat zijn achtergelaten voorraad spoedig naar de soldaten zou verdwijnen. Ik bood hem aan zijn voorraad leeg te verkopen en het geld op een plaats in zijn huis te verstoppen. Onder leiding van de adj. o.o. Bakker is die avond de sigarettenvoorraad op ordelijke wijze aan de man gebracht.

18.10 uur - eerste frontberichten

Tot ca. 18.00 uur hoorden wij die dag niets officieels over de gevechtshandelingen in ons land. Wel hadden zich in de loop van de middag meerdere militairen van I-26 RI bij ons gemeld, die al vluchtend in onze linie terecht waren gekomen. Van hen hoorden wij dat aan het Maas-Waal-kanaal hevig werd gevochten en dat het grensbataljon (I-26 RI) op de terugtocht was. Daar echter geen enkel onderdeel van dit bataljon onze linies was gepasseerd, meenden wij hieraan niet te veel geloof te moeten schenken.
Te 18.10 uur ontvingen wij echter gestencild afschrift van het eerste frontbericht voor ons Brigade-vak, waarin werd medegedeeld dat in de vroege morgen de grens bij Groesbeek was overschreden en dat de vijand het Maas-Waal-kanaal had bereikt. Voorts werd daarin medegedeeld dat alle bruggen over het Maas-Waal-kanaal waren vernield, uitgezonderd die bij Heumen, welke door sabotage in Duitse handen was gevallen. Tot slot kwam een waarschuwing tegen een bepaalde strijdmethode van de vijand, die wij op dat moment niet zo serieus namen, doch meer opvatten als middel om ons in de gewenste oorlogsstemming te brengen. Het betrof hier de mededeling dat de vijand zich niet schroomde de krijgsgevangen gemaakte Nederlandse militairen voor zich uit te drijven, om onze troepen het vuren te doen staken en terrein te winnen.
Dit bericht per ordonnans naar de beide Compagniescommandanten gezonden, met de order dit terstond ter kennis van alle manschappen te brengen en hen op te dragen in vergelijkbare omstandigheden het vuren nimmer te staken.

Personeelswisseling Grensbataljon

Inmiddels hadden zich op onze c.p. enige militairen van I-26 RI (grensbataljon) gemeld, die pas 4 dagen geleden van ons Bataljon naar dit onderdeel waren overgeplaatst. Hierover dient even te worden uitgewijd. Dit betrof namelijk niet een normale personeelswisseling, doch op last van hogerhand had een massale overplaatsing van het Grensbataljon plaatsgevonden. Van ons Bataljon waren 126 man geruild met I-26 RI. In de Tweede Kamer was namelijk de Minister van Defensie gevraagd er voor te zorgen dat de militairen van het Grensbataljon, die het zoveel slechter zouden hebben dan de overige Ned. soldaten, door anderen werden afgelost. De Minister weigerde dit op de m.i. goede grond dat de bezetting onzer grenzen niet tijdelijk mocht worden verzwakt, hetgeen immers de eerste weken na de wisseling zeker het geval zou zijn. De kortzichtige politici bleven echter aandringen, zodat de Minister ten dele capituleerde door toe te zeggen dat hij, díe militairen der Grensbataljon, die dit wensten, in de gelegenheid zou stellen te ruilen met manschappen van andere onderdelen. Bij I-26 RI was het blijkbaar zo slecht niet, want 126 man van de ruim 1000 wensten van standplaats te veranderen. Ons onderdeel was aangewezen voor een uitwisseling zorg te dragen; op zichzelf zeer logisch daar onze Brigade Cdt. van het standpunt uitging dat - indien er een onderdeel moest worden verzwakt - dit dan het beste de Reserve kon zijn. Dat het Grensbataljon tijdelijk aanzienlijk verzwakte, vond blijkbaar niemand van overwegend belang om dit te verbieden. Daar kwam nog bij dat deze 126 man bijna allen van het onderdeel waren dat bij Heumen was gelegerd, daar de militairen van I-26 RI, die het noordelijk deel van het Maas-Waal-kanaal voor hun rekening hadden, zeer zeker niet in een ongunstiger positie verkeerden dan bijvoorbeeld ons onderdeel. De dienst mocht iets zwaarder zijn, doch dit werd ruimschoots gecompenseerd door de legering nabij een stad als Nijmegen. Alleen de militairen die in het zuidelijk vak lagen bij Heumen en Overasselt lagen zeer geïsoleerd, doch ook zeer zeker niet slechter dan in Puiflijk. Op maandag 6 mei 1940 zonden wij dan 126 militairen naar Heumen en kregen hiervoor een gelijk aantal van het Grensbataljon terug. Deze mensen waren in de Maas-Waal-stelling volkomen vreemd en onbekend met het terrein en de verdedigingswerken. Wat misschien nog zwaarder woog: zij konden hun nieuwe superieuren niet en omgekeerd.

De brug bij Heumen

Enige dezer militairen, die zeer tegen hun zin waren overgeplaatst naar Heumen, hadden na de gevechten aan het Maas-Waal-kanaal hun weg nar ons terug gevonden. Van hen hoorden wij nu bijzonderheden over de wijze waarop de brug bij Heumen in 's vijands handen was gevallen. Een ooggetuige wist hiervan te vertellen dat juist op het moment dat een sergeant de brug zou laten springen, uit het bedekte terrein aan de overzijde van het kanaal een Nederlandse Marechaussee tevoorschijn kwam met de uitroep: "Wacht even! Ik heb hier nog een paar krijgsgevangenen". De sergeant wachtte natuurlijk even en inderdaad volgden er achter hem enige schijnbaar ongewapende Duitsers, begeleid door een paar anderen in marechaussee-uniform. Toe dit troepje gevangenen plus bewakers op de brug waren, ontpopten zij zich eensklaps als aanvallers en maakten met uit de broekzakken tevoorschijn komende handgranaten onze vernielingsploeg onschadelijk.
Ook hoorden wij van enkelen dat zij ooggetuige waren geweest van het door de vijand voor zich uit drijven van Nederlandse krijgsgevangenen; zodat wij ook van dit bericht de waarheid niet meer in twijfel trokken.
Daar al deze mensen volkomen waren uitgeput, zij hadden er 20 km. in versneld tempo afgelegd, lieten wij hen eerst op verhaal komen en dirigeerden hen daarna naar het onderdeel waartoe zij voorheen bij ons behoorden.

Maatregelen voor de nacht van 10 op 11 mei

De B.C. overlegde daarop met mij en de Verb. Off. (lt. Van Helten) welke maatregelen wij voor de nacht zouden nemen. Wij besloten de troep zo veel mogelijk te laten rusten en een piket de wacht te laten houden. Wijzelf zouden ook wat rust nemen en namen daartoe onze intrek in de woning van de mandenvlechter De Weyert. De Gasofficier lt. Beekes zou terwijl de officierswacht betrekken.
Alvorens te gaan rusten, ging ik even naar de naastbij gelegen boerderij, waar de manschappen van de Staf de nacht zouden doorbrengen. De meesten lagen al op één oor op de hooizolder, doch in de keuken trof ik een groepje hongerigen aan die bezig waren op het fornuis de zojuist geraapte eieren te bakken en koken. Onze Bataljons lederhersteller, de kpt. Walraven (3 dagen later gesneuveld), bood mij triomfantelijk de door hem gebakken spiegeleieren aan, die ik niet weigerde te proeven. Ik constateerde dat de stemming onder onze mensen uitstekend was, doch adviseerde hen nu zo spoedig mogelijk wat rust te nemen, daar de komende dag wellicht het zwaarste van ons gevergd zou kunnen worden.
Zelf wilde ik de daad bij het woord voegen en begaf mij naar de keuken van de Weyert, waar de kapt. Bückert en lt. Van Helten achterover in hun stoelen lagen. Ik trachtte ook op deze manier wat uit te rusten, doch toen voelde ik pas hoe moe mijn benen waren. Ik stelde daarom voor een bedstee op te zoeken en vond direct gehoor bij Van Helten. De B.C. was altijd eigenwijs en bleef dus in ongemakkelijke houding op zijn stoel zitten. Daar wij te moe waren om ons te ontkleden, ploften wij zo maar gekleed op de bedden neer.

Brigade order: onmiddellijke verplaatsing naar Maurik

Binnen 10 minuten zou ik hebben geslapen, ware het niet dat na 5 minuten de lt. Beekes een telefonische order van de Brigade kwam overbrengen. Deze order luidde:
"Het Land van Maas en Waal wordt in de nacht van 10 op 11 mei ontruimd. I-24 RI verlaat zijn stellingen en begeeft zich, zonder gebruik te maken van de Waaldijk, naar Wamel, via pontonbrug naar Tiel en vandaar langs kortsten weg naar Maurik, alwaar legering voorbereiden. Tijdstip van vertrek: zodanig dat pontonbrug bij Tiel te 04.00 uur wordt gepasseerd. De aan andere onderdelen afgestane troepen komen weer onder uw bevel"

Dit bevel kwam voor ons zeer onverwacht. Al waren onze stellingen nog niet 100% gereed, wij hadden er toch negen maanden aan gewerkt met de idee een oprukkende vijand tegen te houden c.q. zijn opmars te vertragen. Hoe kon het nu, dat wij zonder een vijand in het voorterrein te hebben gezien, deze stellingen moesten verlaten. De order van onze Brigade C. gaf hierover geen opheldering, zodat de wildste geruchten de ronde konden gaan doen. Tot overmaat van ramp kwamen enige sgt.-patrouille-commandanten melden dat alle militairen uit het voorgelegen terrein van Maas en Waal wegvluchtten, daar zich een onafgebroken stroom van militairen langs de Waaldijk bewoog, richting Wamel. Al spoedig hoorden wij daarom dat de Duitsers in Deest waren, ja zelfs dat de Pannenfabriek te Druten reeds in hun handen was gevallen. Bij navraag aan het Brigade Bureau konden wij niets wijzer worden. De enige mededeling die wij kregen, was dat Maas en Waal werd ontruimd en dat het Commando der Brigade B bezig was zich te verplaatsen naar Amerongen. Wel konden wij er nog achter komen dat wij opgehouden hadden Brigade Reserve te zijn, zodat wij weder onder de bevelen van C. 24 RI kwamen te staan, die eveneens onderweg was naar Maurik.

Zaterdag 11 mei 02.00 uur - vertrek naar Maurik

Wij gaven de Brigade orders woordelijk door aan onze Compagnieën met de aanvulling dat wij te 02.00 uur marsvaardig moesten zijn en hun dekens voor het Compagniesbureau bij de overige bagage moesten achterlaten, welke door onze Auto-trein zouden worden opgehaald. Een motorordonnans werd door mij naar Dreumel gezonden om sgt. Questroo de opdracht te brengen deze goederen op te halen. Wij deponeerden derhalve onze bagage, officiers- en administratiekisten, op de weg naast onze c.p. en belastten de lt. Van Helten met het geleide van het personeel van de Staf.
Het was een vrij donkere nacht zodat het geen eenvoudige opdracht was om langs de binnenwegen - waar wij immers gebruik van hadden gemaakt - het veer bij Wamel te bereiken. Spoedig na ons vertrek bleek namelijk dat ook al deze landwegen vol waren met troepen en dat geheel Brabant scheen leeg te stromen. De Artillerie van onze Brigade moest weliswaar van de Waaldijk gebruik maken, doch moest toch eerst langs de binnenwegen gaan om deze dijk te bereiken. Dit gaf nogal eens aanleiding tot opstoppingen en de zenuwachtige viervoeters bezorgden ons menig angstig ogenblik.
Met de B.C. sprak ik af dat ik even poolshoogte zou nemen bij het vervoer van de gevechtstrein, terwijl hij zelf zich van de gang van zaken bij de Compagnieën ging overtuigen. Mijn opdracht leverde geen moeilijkheden op en ik kon het Wachtmeester Stam best overlaten. In de Molenstraat stonden de meeste voertuigen reeds marsvaardig. De wacht was nog op de munitiewagens die in aantocht waren. Ik wachtte tot alles present was en liet het verder aan Stam over. Hij had genoeg gefourageerd in 't donker, ook langs de binnenwegen, dat ik er het volste vertrouwen in had hem in Wamel bij de pontonbrug te treffen.
Daarna spoedde ik mij nog even naar de c.p. om te zien of alle bagage wel gereed stond - ik dacht natuurlijk ook aan mijn eigen kist - en of er een bewaking was achtergelaten. De sgt. Bakker en mijn s.g., Grootenbaan, waren nog met enkele mensen bezig om een en ander van labels te voorzien. Ook de lt. Beekes was er nog met zijn auto en dit bracht mij op het idee het hoog nodige in zijn wagen te stoppen. Hij had zijn eigen kist achterin en ik plaatste daarbij 2 kisten met administratiestukken en onze schrijfmachine. Helaas niet mijn eigen officierskist (zodat deze in vlammen op moest gaan).
Toen wij 2 man met rijwiel hadden aangewezen om er de wacht bij te houden tot Questroo alles met de auto's zou ophalen, ontdekte ik dat mijn fiets was verdwenen, althans stond deze niet meer op zijn plaats, waar ik deze meende te hebben geplaatst. Daar het stikdonker was, hebben we nog enige tijd gezocht, doch ik moest het opgeven en besloot met Beekes mee te rijden.
Onderweg ontdekten wij wat de Brigade Commandant op zijn geweten had, door ons geen gegevens te verstrekken omtrent de vijand. Het ene onderdeel liep al harder dan het andere en niemand wist beter dan dat de vijand ons boven op de hielen zat. Even voor Wamel moesten wij de weg kruisen die van Oss komt en ook langs deze weg gingen drommen voertuigen in de richting van de pontonbrug naar Tiel. In Wamel moesten wij op de Waaldijk komen ten einde de pontonbrug te bereiken. Hier besloten wij op de andere onderdelen te wachten, daar ons Bataljon in zijn geheel de brug moest passeren. Al spoedig troffen wij de lt. Van Helten met de Staf, die mij meldde dat mijn fiets was medegenomen. Ik nam deze gaarne weer in gebruik, daar de ruimte in Beekes' wagen naast de kisten door verschuiven onder het rijden steeds kleiner was geworden.
Het was intussen reeds begonnen te schemeren en het geronk van vliegtuigmotoren liet zich al weer horen. Ik vond het dus zaak dat wij de brug ten spoedigste moesten passeren. Gelukkig kwam ook de B.C. zich bij ons voegen met de mededeling dat de 1e en 3e Compagnie in aantocht waren. De staf zette er toen langzaam de pas weer in - er viel namelijk met een colonne niet te fietsen op de dijk, vanwege de oneindige colonnes voertuigen - en de B.C. en ik gingen vooruit om de passage voor ons Bataljon vrij te maken.
Aan het einde van de oprit (bij het Veerhuis) troffen wij de brugcommandant die ons mededeelde dat ons onderdeel als laatste de brug zou passeren en dat deze daarna in brand zou worden gestoken. Dus weer een reden te meer om aan te nemen dat de vijand ons kort op de hielen zat. Wij kregen opdracht om aan te sluiten achter de colonne die uit Brabant kwam. Deze waren thans reeds bezig de brug te passeren en men schatte dat dit nog een klein uur zou duren. Wij ontmoetten hierbij nog de kapitein Loth, die een paar maanden geleden van ons Bataljon was overgeplaatst naar het mitrailleurspeloton van de VI Divisie te Grave.
Inmiddels was het weer aardig licht geworden en op de terugweg waren wij getuige van een luchtgevecht tussen een Duitser en een Engelsman. De Duitser was blijkbaar aan het verkennen doch moest de strijd met de Engelse jager aanbinden. Na een poosje ramden zij blijkbaar elkaar, want beide stortten brandende in de Waal voor het Tielse haventje.
Spoedig hadden wij Van Helten weer gevonden en ook de kapiteins Nikkels en Van Weezel Errens met hun Compagnieën. Hetgeen wij konden mededelen stelde hen allerminst gerust. Hoe snel de diverse onderdelen van de VI Divisie ons ook voorbij trokken, het ging ons natuurlijk niet vlug genoeg.

Passage pontonbrug Tiel

Na een poos wachten kwam eindelijk de staart van de colonne in zicht, doch vóór deze ons was gepasseerd, meenden wij zeker onze overtocht te kunnen afschrijven. Er kwamen namelijk plotseling een zevental Duitse vliegtuigen zeer laag aanvliegen over de Waal, richting Oost-West. Wij allen dachten, nu gaat de brug er aan, doch tot stomme verbazing vlogen zij zeer laag over de brug, keerden om, en verdwenen weer in de richting vanwaar zij waren gekomen.
Achter de Artillerie van de VI Divisie sloten wij dan aan, allen te voet, de B.C. en ik aan het hoofd. Het passeren van de brug verliep vlot. Daar het klaarlichte dag was, moesten wij er niet aan denken dat de Duitse Stuka's, die wij zo vreesden, de brug op de korrel zouden nemen. Bij het overtrekken zagen wij de pontonniers reeds de voorbereidingen treffen voor het in brand steken. De grote houten zijbalken werden met olie overgoten en tonnen met brandbaar spul werden in de pontons gereed gezet.
Hoe wij ook omkeken toen wij Tiel binnentrokken, het schouwspel voltrok zich niet voor onze ogen. Toch voelde iedereen zich merkbaar opgelucht toen we de Waal achter ons hadden. Het werd nu dus tijd om na de geforceerde mars even een rust te houden, en wij besloten dit te doen bij Groote Brug, dat is de kruising van de weg Tiel-Maurik met de Linge. Tijdens deze rust zonden wij de lt. Beekes met zijn auto vooruit naar Maurik om de legeringsmogelijkheden te verkennen. Wij konden echter nog niets laten voorbereiden, aangezien heel 24 RI in Maurik zou moeten legeren. Wij moesten dus eerst weten welk gedeelte van het dorp aan ons Bataljon zou worden toegewezen.
Na een drie kwartier te hebben gerust, zetten wij de mars voort. Daar wij sinds ons vertrek uit Boven-Leeuwen nog geen contact hadden gehad met onze R.C. - onder wiens bevel wij weer waren gesteld - stelde ik de B.C. voor even vooruit te rijden naar Maurik om te trachten dit contact te herstellen. De B.C. stemde hierin toe, zodat ik nog even in de gelegenheid was mijn hart op te halen door in draf en galop het mij onbekende Maurik te gaan verkennen.

Op verkenning in Maurik

Ik trof daar reeds militairen aan van andere Bataljons, doch niemand kon mij vertellen waar de Reg. Commandopost was gevestigd. Door enige burgers liet ik mij de weg wijzen naar het grootste café van het dorp, daar ik vermoedde hier wel iets meer te weten te komen. Inderdaad trof ik in dit café een stel officieren van het IIe Bataljon, doch ook zij wisten niet waar de R.C. of diens Staf zich bevond, en wachtten ook zelf op orders van hun B.C.
Ik ging verder op zoek in het dorp en had het geluk de sgt. Winkelhof van de Reg. Staf te zien. Hij kon mij vertellen dat de Reg. C.p. zou worden gevestigd in het huis "De Engelsman", aan de straatweg. Dit huis had ik spoedig gevonden en ik trof er enige militairen die bezig waren enkele kamers te ontruimen om deze tot bureau in te richten. Van een bezetting van het Stafbureau was echter nog geen sprake. De Chef Staf kapt. Rompen, werd op z'n vroegst over een uur verwacht.
Toen ik terugreed om kapt Bückert een en ander te melden, ontmoette ik hem reeds op de viersprong bij het grote café. Zij hadden dus blijkbaar een andere weg gelopen dan ik had genomen. De B.C. besloot de manschappen te laten afhangen en rusten in afwachting van nadere orders. Het was toen tussen 06.00 en 07.00 uur 's morgens toen we daar in het dorp stonden te praten voor een kruidenierswinkel, de B.C., de kapt. Nikkels en v. Weezel Errens en ik. Wij stonden te gissen wat de legerleiding met ons voor zou hebben. De meeste waren van mening dat wij zouden worden teruggenomen binnen de vesting Holland.
Daar mijn maag ging trekken, stapte ik de kruidenierswinkel binnen om een paar koeken te kopen. De vrouw des huizes bood vriendelijk een kopje thee aan en vroeg of ook de andere heren, die buiten stonden, iets wilden gebruiken. Dit aanbod werd dankbaar aanvaard, zodat wij al heel spoedig met z'n vieren aan een gedekte tafel zaten en ons te goed deden aan beschuiten met boter en suiker met de nodige kopjes thee. Het duurde echter niet lang of het werd daar een in- en uitlopen van militairen die allen iets te vragen hadden. Om de mensen geen overlast te bezorgen, wilden we dus zo spoedig mogelijk opstappen, doch dit vonden zij allerminst nodig. Zij stelden onze aanwezigheid zeer op prijs en sloofden zich uit om ons van dienst te zijn.


In de refter van het nonnenklooster. De foto is gemaakt bij het bezoek van de Regiments Commandant Majoor Mr. Dr. J. Smit.
Zittend v.l.n.r.:
- N.W. Lingen (Res. 1e lt., Adjudant Bataljons Commandant, Staf I-24 RI)
- J.J. van Heyst (Res. Kapitein, Compagniecommandant 2-I-24 RI)
- Dr. Mr. J. Smit (Res. Lt. Kol., Regimentscommandant Staf 24 RI)
- W.H. Bückert (Res. Kapitein, Bataljons Commandant I-24 RI)
- M.J.H.S. Rompen (Kapitein, Adjudant Staf 24 RI)
- J.C.E.M. Dellenbag (Res. 1e lt., Toegevoegd Officier aan Staf 24 RI)
- L. Beekes (Res. 1e lt., Gasofficier Staf I-24 RI)
- Mr. S.J. van der Hoeven (Res. 1e lt., Sectiecommandant 3e Sectie MC-I-24 RI)
- Dr. M.G.J. Beets (Res. 2e lt., Sectiecommandant 1e Sectie 3-I-24 RI)
- Dr. W. Steensma (Res. Off. V. Gezondheid 2e klasse, Staf I-24 RI)
- G.H. Nikkels (Res. Kapitein, Compagnie Commandant 3-I-24 RI)
- J.H.W.J. van Weezel Errens (Res. Kapitein, Compagnie Commandant 1-I-24 RI)
- J.H. Hokse (Res. Off. V. Gezondheid 2e klasse, Staf I-24 RI)

Staand v.l.n.r.:
- H.F.C. Huyts (Sergeant, Menagemeester Staf I-24 RI)
- P.J. Hoogenkamp (Res. 1e lt., Administrateur Staf I-24 RI)
- J.M.M. Tendijck (Res. 1e lt., Sectiecommandant 3e Sectie 2-I-24 RI)
- N.H.E. van Helten (Res. 1e lt., Commandant Vbd.A Staf I-24 RI)
- Mr. A.P.J.H. Quaedvlieg (Res. 1e lt., Sectiecommandant 1-I-24 RI)

De B.C. zond mij er op uit om te trachten orders van het Regiment te krijgen. Deze kwamen nu inderdaad los, want in het huis "De Engelsman" trof ik nu de kapt. Rompen en de luitenants Dellenbag, Krijnen en Van der Sluys Veer. Zij deelden mij mede dat wij ons Bataljon in Maurik moesten inkwartieren en wezen mij daartoe voor ons onderdeel het westelijk gedeelte van het dorp toe tot aan de zuivelfabriek.

Voorbereiden van legering te Maurik

Toen ik dit overbracht aan kapt. Bückert, was de lt. Beekes ook inmiddels gearriveerd en kon ons meteen rapporteren welke legeringsmogelijkheden er in dit gebied lagen. Dit viel nogal mee, zodat wij spoedig elk onzer Compagnieën een voldoende aantal huizen met flinke schuren konden toewijzen. Het werd ook nodig om de onderdelen hun kwartieren te doen opzoeken want de aanwezigheid van onze troepen was de Duitse verkenners blijkbaar niet ontgaan, daar zij onophoudelijk doken om ons met hun mitrailleurs te bestoken.
De B.C. gaf derhalve vlug zijn orders om ten spoedigste de kwartieren te betrekken en deelde mede in welke boerderij zijn c.p. zou worden gevestigd. De 2e Compagnie, die in Deest de voorposten had betrokken, was inmiddels ook gearriveerd, zodat we nu de 3 tirailleur compagnieën bij elkaar hadden. De mitrailleur compagnie, die bij III-29 RI was ingedeeld geweest, was nog nergens gesignaleerd.
Te 11.30 uur hadden de tirailleurs C. hun kwartieren betrokken en gaf de B.C. de order voorlopig te rusten in de kwartieren. Voorts werden door ons maatregelen getroffen voor het houden van ziekenrapport, waartoe ik onze doktoren ging opzoeken. Na enig zoeken vond ik hen druk bezig met het inrichten van een kwartierziekenverblijf.
Toen ik terugkwam bij de c.p. trof ik er verschillende militairen van de diverse onderdelen met vragen en klachten omtrent de legering. Hier was de toegewezen ruimte te klein en daar was een boer niet van zins om een bepaalde ruimte af te staan. Ook wmr. Stam was er om te spreken over meer ruimte voor onze 70 paarden. Al deze dingen moest ik oplossen door er persoonlijk op uit te gaan, zodat ik hiervoor enige uren bezig was.
De B.C. was namelijk inmiddels naar zijn kamer gegaan, die hij zich in ene klein villaatje had laten reserveren. Zoals gebruikelijk moest ik in het huis slapen waar onze c.p. was gevestigd, hetgeen er natuurlijk op neer komt dat je geen minuut tijd voor jezelf krijgt.
Eindelijk moest ik toch ook eens omzien naar mijn eigen mensen van de Staf. Een gedeelte lag op de zolder van de boerderij, waar onze c.p. was. Deze ligging was prima. Het was een grote planken zolder met een afgesloten kamertje, dat mij als nachtverblijf was toebedacht. Velen lagen reeds op één oor en ik had lust om het er ook even van te nemen. Beneden gekomen, trof ik een ordonnans van onze M.C. (kapt. Stroomberg). Hij kwam met het bericht dat de M.C. eerst was teruggetrokken met andere onderdelen en pas later de opdracht had gekregen zich weer onder de bevelen van C. Ie Bataljon te stellen. De M.C. was over Buren naar Zoelmond getrokken en was nu op mars naar Maurik, 3 km. van het dorp Ravenswaai a.d. Lek.

Op zoek naar legeringsruimte M.C. I-24 RI

J.C.E.M. Dellenbag.
(Res. 1e lt., Toegevoegd Officier aan Staf 24 RI)

Ik vroeg de sergeant die het bericht kwam brengen of hij de legering voor zijn Compagnie vast wilde voorbereiden. Hij zei voor dit doel te zijn gekomen doch vroeg of er een ordonnans naar zijn C.C. kon worden gezonden om hem de weg te wijzen, want de kapt. Stroomberg wist niet waar wij zaten. Aldus geschiedde en ik gaf de sergeant het weggedeelte aan, waarlangs hij zijn Compagnie kon onderbrengen. Kort daarop kwam hij echter terug met de mededeling dat het niet ging, aangezien alle boerderijen langs die weg door artilleristen waren bezet. Ik moest dus weer mee en kon slechts het feit constateren. Met de wetenschap dat het manschappen en paarden waren van het VI Reg. Artillerie, toog ik naar de Reg. C. post alwaar ik de lt. Dellenbag aantrof. Na overleg met de R.C. (overste Smit), die hij in zijn kwartier opbelde, ontving ik de mededeling dat wij voor de M.C. maar legeringsruimte moesten zoeken langs de dijk van Maurik naar Ravenswaai. Daar ik niet wist hoe dicht de huizen langs deze weg stonden gezaaid, stelde ik de sergeant voor even met hem mee te gaan om een en ander te verkennen.

Om niet al te veel tijd te verliezen, nam ik bij onze c.p. de auto van lt. Beekes. We reden eerst in n. richting, de weg van het dorp naar de Lekdijk. Langs deze weg zou de M.C. moeten worden gelegerd, en was het VI Reg. Art. er niet geweest, dan zou dit gemakkelijk hebben gekund. Nu moesten wij het echter aanzien dat anderen in ons vak ons voor waren geweest. Van een Art. officier vernam ik dat de volgende boerderij de laatste was die zij in gebruik hadden. Welgemoed gaf ik dus weer gas, doch ik kreeg er toch wel danig de smoor in toen ik 100 m. verder links de Lekdijk opdraaide en toen niets als open vlakte voor mij zag. Ik stopte even om met de sergeant te overleggen. Het enige wat wij zagen was, een paar km. verder bij een bocht van de dijk, een heel hoge schoorsteen. Ik opperde dat dit wel een steenfabriek zou zijn en de sergeant kon dit bevestigen, daar hij deze dijk héén ook had gereden. Dit was m.i. onze enige redding, zodat we er snel heen reden. De dijk was erg bochtig en heel hoog, zodat er hier en daar links ook nog plotseling een boerderij opdoemde, die wij eerder niet zagen.
Daar het inmiddels al tegen 16.00 uur liep, voelde ik veel voor een geconcentreerde legering voor het gehele onderdeel in de steenfabriek, zodat ik me snel liet verleiden om de ruimte in deze schuren op te nemen. De steenfabriek lag natuurlijk niet aan de dijk, zodat we een slechte weg door de uiterwaarden moesten afleggen. Het was een grote fabriek met vele overdekte ruimten, doch alles opzij open en dus erg tochtig. Om die reden bleek de Art. Cdt. die er die ochtend reeds was geweest, de ruimten ook te hebben afgekeurd voor zijn paarden. Moesten wij er dan wel onze mensen legeren? vroeg ik mij af. Het werd een wanhopig geval en terwijl ik terugreed naar de dijk, stelde ik de sergeant voor dat ik de kapt. Stroomberg tegemoet zou rijden en dat hij terwijl nog die paar boerderijen links van de dijk zou opnemen. Ik ging erg twijfelen aan een ontmoeting met de kapt. Stroomberg, want ik naderde Ravenswaai en had nog steeds niets gezien. Ook burgers daar hadden geen militairen met karretjes gezien. Juist toen ik het dorp weer door was en er over dacht om terug te keren, zag ik in een zijweg militairen langs de weg zitten. Dat waren ze. Kapt. Stroomberg zelf was het aan te zien dat hij het zat was, en hij mopperde dan ook danig over het feit dat pas zo laat hoorde dat hij weer aan zijn organisch Bataljon was toegevoegd.
Ik bracht hem op de hoogte van de moeilijkheden in verband met de legering van zijn onderdeel en stelde hem voor met mij te rijden naar de steenfabriek. Hij wees een sergeant tot zijn opvolger aan en stapte bij mij in de auto. Ik vroeg hem toen direct waar lt. Van der Hoeven dan was, en hoorde tot mijn verbazing dat hij van Van der Hoeven en zijn sectie sinds 9 mei 's avonds niets meer had gehoord.
Wij reden regelrecht naar de steenfabriek; van de sergeant vernamen wij intussen dat alle huisjes en boerderijen op één na zo klein waren dat er hoogstens 4-6 man waren onder te brengen. Op onze vraag hoeveel dat ene huis er dan konden bergen, bleef hij het antwoord schuldig en zei dat het een grote boerderij was, net voorbij de volgende bocht, doch dat de bewoners voorgaven niemand te kunnen bergen. Dat kon dus nog worden bekeken.
Allereerst reden we de dijk af naar de steenfabriek, we hadden al gauw de baas van de fabriek te pakken en vroegen hem of de ruimten enigszins windvrij waren te maken. Hij had er een zwaar hoofd in; alles was juist speciaal er op gebouwd om de wind vrij spel te geven. We bedankten hem en spoedden ons naar de dijk om de grote boerderij te inspecteren. Hier deden we een heel eigenaardige ervaring op.

Tegenwerkende landgenoten

Zowel de boer als de vrouw waren erg stug en terughoudend. Ze waren al op leeftijd (ca. 65 jaar) doch stelden zich aan alsof ze stokoud waren en niets konden hebben dat op drukte leek. Een inspectie van het huis trachtten ze tot elke prijs te vermijden, waartoe de gekste smoesjes werden verzonnen. De speurzin werd de rechercheur Stroomberg te machtig, zodat we brutaalweg alle vertrekken van het boerenhuis maar eens gingen opnemen. Vaak moesten we de boerin opzij duwen om een deur die toegang gaf tot een vertrek, te kunnen openen. We overlegden hoeveel manschappen in de mooie kamers konden worden gelegerd, doch toen smeekten ze ons of zij dan niet in de schuur konden slapen. Wij vroegen ons deze ruimte te tonen en beide gingen ons toen heel opgelucht voor. Hoewel een heel grote schuur tegen dit huis stond aangebouwd, brachten ze ons via de binnenplaats naar een kleinere schuur, waar een aantal paarden stond. De zolder erboven werd ons gewezen als bij uitstek geschikt voor ons doel. Wij liepen hem eens op, doch steeds werden we direct op de hielen gevolgd door de boerin. Weer zag Stroomberg een deur, die hij opende en toen zagen we een pracht zolder waar wel 100 man zouden kunnen liggen. We vonden het een heel geheimzinnig huis, doch nog gekker werd het toe we aan eind van de zolder rechtsaf konden gaan en daar een even grote ruimte zagen waar drie biljarts stonden.
Blijkbaar voelden de oudjes zich nu geheel verloren, want ze stonden allebei te huilen als kinderen en waren een toeval nabij. Ze smeekten almaar om medelijden en vroegen waarom oude mensen door de soldaten toch niet met rust konden worden gelaten.
We zeiden dat we spoedig terug zouden komen en gingen via de boerderij, waar we nu weer boven terecht waren gekomen, weer naar buiten. De drie secties van de M.C. waren juist in aantocht, zodat we hen op de dijk opwachtten. We wisten niet wat we van dit geheimzinnige huis met zijn bewoners moesten denken, doch waren vast van plan hen bij te brengen wat in deze dagen hun burgerplicht was ten opzichte van hen die hun leven waagden om hen in het vredig bezit van hun zo geliefde eigendommen te laten.
Helaas kwam er een kink in de kabel, daar een ordonnans met de order kwam dat de M.C. naar Maurik moest komen, alwaar kwartier voor hen gereed was. Hoewel dit bericht ons dus een grote zorg van de schouders nam, speet het ons deze lieden nu toch met rust te moeten laten. Stroomberg gunde hen dit blijkbaar ook niet, want hij ging nog even terug om hen te zeggen dat ze onmiddellijk de beide grote zolders + biljarts moesten ontruimen en in orde maken, dat wij de volgende dag zouden terugkomen. Toen hij dreigde dat anders de mooie kamers beneden in gebruik zouden worden genomen, beloofden zij snikkend dat ze er voor zouden zorgen.
Dit is het enige geval van tegenwerking van Nederlandse burgers dat ik de weinige oorlogsdagen meemaakte. We waren dan ook vast van plan hen voorlopig niet met rust te laten, doch het verloop van de oorlog besliste anders.

Complicatie: dekens en kisten in stellinggebeid achtergebleven

Samen met de kapt. Stroomberg reed ik terug naar Maurik. Op ons Bat. bureau vernamen wij dat het Regiment ons nog een straatgedeelte had toegewezen waar de M.C. kon worden ondergebracht. De legering was hier al voorbereid, zodat de mensen bij aankomst vrij spoedig allen een welverdiende rustplaats hadden.

Te vroeg in werking gestelde versperring
tussen Druten en Puiflijk.
(foto gemaakt na de capitulatie)

Het was inmiddels over 18.00 uur, en daar was afgesproken dat de officieren gezamenlijk zouden eten in het café op de viersprong, ging ik daarheen in de hoop weer eens een keer lekker te eten. De meeste officieren trof ik daar, doch het eten bestond slechts uit snert van onze keukenwagen, want de caféhouder had het te druk om iets voor ons klaar te maken (zijn vrouw lag ziek te bed).
De kapt. Van Heyst (C. 2-I) die in Maas en Waal op voorposten had gelegen, was druk bezig zijn wetenswaardigheden te vertellen. We hoorden van hem dat de aspergeversperringen op de betonweg naar Nijmegen en de grintweg naar Afferden te vroeg zijn gesloten, zodat veel waardevolle pag.-trekkers deze niet meer hebben kunnen passeren en dus moesten worden achtergelaten. De pag.-stukken hadden ze nog met behulp van grote baddings erover kunnen trekken. De mooie nieuwe Ford trekkers hebben ze toen maar in brand geschoten. Ze vielen als slachtoffer van onze eigen versperring.
Op dat moment dacht ik ineens aan hetgeen wij in ons stellinggebied hadden achtergelaten, namelijk dekens en kisten die door Questroo zouden worden opgehaald. Ik vroeg of iemand sgt. Questroo had gezien en al heel spoedig had ik hem te pakken. Tot mijn grote verbazing deelde hij mij mede dat hij niets had opgehaald, daar de lt. André de la Porte (C. Brigade Autotrein) hem had verboden zijn plaats in de verenigde Autotrein te verlaten. Ik vroeg hem of hij de lt De la Porte de opdracht van zijn B.C. had medegedeeld. Questroo had dit gedaan en was dus niet te blameren. De lt. André de la Porte heeft hierover heel wat moeten horen, zodat hij ten einde raad naar mij toe kwam om te overleggen of deze goederen alsnog waren op te halen. Ik voelde daar alles voor, want onze gehele Bataljonsadministratie en mijn privé kist waren op deze wijze achtergebleven. Na veel praten werd besloten een paar burger vrachtauto's te zenden voor het geval de moffen hen onderweg zouden aanhouden. Van iedere C. en de Staf zou een man meegaan om de plaatsen te wijzen. Ook de luitenant Quaedvlieg van 1-I zou meegaan om tegelijk zijn privé auto op te halen.
Deze tocht is vrijwel geslaagd. De dekens der compagnieën brachten zij alle terug doch de kisten van de Staf en mijn eigen kist waren inmiddels door de veldwachter (v.d. Broek) van Leeuwen in brand gestoken. In mijn kist zat o.a. nog een uniform en hij was bang dat dit in handen van de vijand zou vallen. Derhalve heeft hij het hele zaakje met benzine overgoten en in vlammen doen opgaan. Pech voor ons doch van hem niets te zeggen. Quaedvlieg was ook gelukkig en bracht zijn kleine Skoda weer terug in onze gelederen. Onderweg hadden zij hier en daar last gehad van mitrailleursvuur, vooral toen zij op de dijk reden. Dit vuur kwam van over de Waal, dus uit de Betuwe.

Intussen hadden wij bemerkt dat de 1e lt. Van der Hoeven van de M.C. nog steeds niet in Maurik was gearriveerd. Deze was met zijn sectie zware mitrailleurs in de Maas-Waal-stelling ingedeeld bij III-29 RI. Bij het ontruimen van deze stelling kreeg hij opdracht zich weer bij I-24 RI aan te sluiten. Daar deze opdracht hem blijkbaar niet heeft bereikt, werd hij door C. III-29 RI meegenomen naar Wijk bij Duurstede. Daar aangekomen hoorde hij pas dat hij zich weer bij zijn onderdeel M.C. I-24 RI moest voegen. Volledig uitgeput kwam de sectie laat op de avond in Maurik aan. Hij meldde zich bij mij en ik wees hem de weg naar zijn C.C., de kapt. Stroomberg.

Opnieuw geen nachtrust - order: Maurik verlaten om naar Eck en Wiel te vertrekken

Het was toen ca. 22.00 uur en iedereen verlangde naar slaap. Mijn B.C. zocht zijn slaapvertrek op en droeg mij op de telefoonwacht op de c.p. te regelen. Ik wees hiervoor de sgt. Hendriks aan. Zelf zocht ik een bed op in een kleine zolderkamer boven de c.p.
Rust was echter niet van lange duur, want om 23.30 uur kwam de lt. Brok van Brigade B mij wekken met de mededeling dat I-24 RI was toegewezen door de C.V. aan de C. IV Divisie.
Wij moesten ons voor het ochtendgloren naar Eck en Wiel begeven, waar wij zouden vernemen of wij - na met de pontonbrug de Rijn te zijn overgestoken - naar Amerongen of Leersum moesten gaan. Hij ging nu zelf per auto naar Eck en Wiel en verzocht mij hem een officier mee te geven die op de noordoever van de Rijn het definitieve doel van onze opmars zou vernemen. Ik wees hiervoor aan de Gasofficier lt. Beekes die op dat moment het dichtst in mijn buurt was. Voorts onmiddellijk mijn B.C. gewekt en per ordonnans alle C.Cn. naar de c.p. ontboden. Zij ontvingen de opdracht met hun Compagnie zelfstandig naar Eck en Wiel te marcheren, in afwachting van nadere orders. Het was toen circa 24.00 uur.

Zondag 12 mei 01.00 uur - Mars naar Eck en Wiel, eindbestemming: Grebbeberg

Om 01.00 uur van de 12e mei (zondag, 1e Pinksterdag) verlieten wij met de Staf, onder commando van de lt. Van Helten, Maurik. Het was weer een heel donkere nacht. Ondanks het feit dat de troep de laatste 2 dagen slechts een paar uur had kunnen slapen in Maurik, was de stemming goed.
Het passeren van de Rijn geschiedde nog bij duisternis, behalve onze 2e Compagnie (kapt. Van Heyst), die te laat was gewaarschuwd, daar de ordonnans hem moeilijk had kunnen vinden.
Toen ik onze Bataljonstrein passeerde, waarbij zich ook onze Bataljonsartsen bevonden, trof ik daar ook aan Dr. Bolt, de Regimentsarts en de aalmoezenier. Ik deelde hen mee dat alleen het 1e Bataljon zich verplaatste en dat de rest van 24 RI in Maurik achterbleef. Daar zij in hetzelfde kwartier sliepen als onze beide Bataljonsartsen hadden zij zich - toen deze werden gewekt - bij hen aangesloten. Zij konden dus nog tijdig terugkeren naar de staf van 24 RI.

06.00 uur - aankomst op de hoofdweg Amerongen-Rhenen / meevallende berichten

Aan de overzijde van de Rijn gekomen, hoorden wij van de lt. Beekes dat wij ons naar de hoofdweg Amerongen-Rhenen moesten begeven en halt houden bij km. paal 101, alwaar nadere orders dienden te worden afgewacht. Te 05.00 uur was het Bataljon de pontonbrug gepasseerd en om 06.00 uur hadden wij k.p. 101 op de hoofdweg bereikt, waar ongeveer een uur later ook de 2e Compagnie zich bij ons aansloot.
Daar wij nog niets wisten van de toestand, begaf de B.C. zich naar de c.p. van de C. Brigade B, die in een sanatorium bij Leersum was Van dit bezoek kwam hij heel opgewekt terug: de toestand was heel hoopgevend. Er was slechts zwakke vijand tegenover de Grebbeberg. De Fransen zijn in Brabant en hebben Nijmegen bezet. Voorts nog 90.000 Fransen in opmars naar Tilburg. Verder was het voor ons afwachten.
Daar er aan de overzijde van de weg een groep verlaten huisjes stond,, benutte ik deze tijd door mij daar wat op te frissen en te scheren. Tijdens ons wachten links van de weg, passeerde er veel artillerie richting Elst-Rhenen.

11.00 uur - order legering te Amerongen

Te ca. 11.00 uur kwam bericht dat I-24 RI zich in Amerongen moest gaan legeren. Daar de B.C. achteraan stond, kreeg de kapt. Van Heyst (C. 2-I) opdracht de inkwartiering te gaan voorbereiden.
Plotseling stopte een legerauto bij onze c.p. waaruit de luitenant-kolonel Nijland, C. Brigade B stapte. Hij zei dat hij van ons afscheid kwam nemen omdat wij nu onder het commando van C. IV Divisie stonden. Hij was overdreven vriendelijk en gaf alle officieren een handdruk ten afscheid. In vredestijd hadden wij hem nog nooit gezien.
Te ca. 14.00 uur was I-24 RI in Amerongen ondergebracht. Daar de gehele bevolking was geëvacueerd, ging dat vrij vlot, daar wij overal vrij konden binnen gaan. Eindelijk zouden de keukenwagens nu voor een warme maaltijd kunnen zorgen.
Wij vestigden onze c.p. in Kasteel Amerongen van Graaf Bentinck. De berichten die ik daar ontving, gaven blijk van veel verwarring. Zo moest worden uitgekeken naar officieren die zeiden dat moest worden teruggetrokken. We dienden hen te arresteren. Voorts kwam er een order dat geen bevelen dienden te worden opgevolgd van officieren die zich niet konden legitimeren met zakboekje en herkenningsplaatje.

15.00 uur - opdracht op te trekken naar de Grebbeberg

Plotseling circuleerden er geruchten dat de toestand aan het Grebbefront kritiek was, en dat veel troepen op de terugtocht waren.
Om 15.00 uur meldde zich een nerveuze kapitein op onze c.p. die de C. I-24 RI wenste te spreken. Daar kapt. Bückert juist even een bed had opgezocht, vroeg ik hem mij zijn boodschap te melden. Daar hij zei persoonlijk een opdracht van C. IV Divisie aan C. I-24 RI te moeten overbrengen, liet ik mijn B.C. roepen. Deze gaf er de voorkeur aan de kapitein op zijn kamer te ontvangen, zodat ik deze daarheen begeleidde.
Hij meldde zich bij mijn B.C. als de kapt. Hendriks van de IV Divisie met de volgende opdracht aan C. I-24 RI: "In het Grebbefront is in het vak van 8 RI een deuk ontstaan, die door I-24 RI middels een tegenstoot ongedaan diende te worden gemaakt". Hij noemde voor het aanvalsdoel een frontbreedte van ca. 800m, maar hij gaf op de stafkaart, waarop reeds ingetekende potloodlijnen, een breedte van amper 400m aan. Hierover doorpratend deed hij steeds zenuwachtiger en zei dat hij snel terug moest. Gedachtig aan de zojuist ontvangen order vroeg ik hem zich te legitimeren. Dit kon hij niet, maar hij smeekte ons om de telefoon te pakken en C. IV Divisie te bellen.
Deze verbinding kwam vlot tot stand via de Rijkstelefoon. Wij vernamen van een kapt. Puffius dat de kapt. Hendriks inderdaad met genoemde opdracht voor I-24 RI onderweg was. De opdracht was helaas dus juist. Toen Bückert opmerkte dat de opdracht zo vaag was, zei Puffius: "Ga snel op weg naar Rhenen, dan wacht ik u op bij Elst, en zal er nadere gegevens verstrekken".

16.00 uur - vertrek naar Rhenen

Daarop direct het Bataljon gealarmeerd om zich voor vertrek gereed te maken. Dit leverde heel wat moeilijkheden op, want de ordonnansen wisten nog niet precies waar de verschillende C.Cn waren te bereiken.
Desondanks konden om 16.00 uur de eerste onderdelen de hoofdweg naar Rhenen op gaan, hetgeen aanzienlijk werd bemoeilijkt door terugtrekkende artillerie. Voor het moreel van onze mensen was dit fnuikend. C. 2-I-24 RI, de res. kapt. Van Heyst, werd als plaatsvervangend B.C. aangewezen om het Bataljon naar Rhenen te geleiden.
Met de B.C. reed ik per rijwiel vooruit in de hoop de kapt. Puffius van IV Divisie te ontmoeten (wat een waanzin dat wij organiek ene paard ter beschikking hadden). Op deze route was het een chaos. Verkeer in beide richtingen, meest richting het westen, met officieren die zeiden dat er werd teruggetrokken. Toen plotseling officieren op motoren die zeiden dat deze berichten vals waren en door verraders werden verspreid. Dus weer velen rechtsomkeert, zodat het moeilijk was om vooruit te komen.
Op het terras van een restaurant bij Elst stond een kapitein hevig zwaaiend met de armen, om aan te duiden dat er sneller richting Rhenen moest worden gemarcheerd. Dit bleek de kapt. Puffius te zijn die ons daar opwachtte. Hij zei: "Er is niets aan de hand! Alleen is een Bataljon van 8 RI - een stelletje lafaards - op de vlucht geslagen, en dat gat in de frontlijn moeten jullie opvullen. Het betreft het val ten oosten van de spoorlijn, rechts begrensd door de hoofdweg en links een lijn 400m ten noorden daarvan". Een tegenstoot zou op de rechterflank worden gesteund door de monitor Frya op de Rijn. Gevraagd naar bijzonderheden over vijandelijke en eigen troepen, kon hij alleen lachend opmerken dat wij Ouwehands Dierenpark moesten doorschrijden. Niets dus over de versperringen en mijnenvelden die 8 RI in vredestijd had aangebracht.
Voor wij verder gingen naar Rhenen, werd een ordonnans naar het Bataljon gezonden met de opdracht dat de C.Cn zich per rijwiel naar Rhenen moesten begeven, waar zij door de B.C. werden opgewacht vóór de ingang van de bebouwde kom. Daar gaf de B.C. zijn orders voor het aanvalsplan: ten westen direct over het viaduct links en voorwaarts in de volgende formatie:
Linksvoor 3e Compagnie + 2 secties M.C.
Rechtsvoor 2e Compagnie + 1 sectie M.C.
Middenachter 1e Compagnie + 1 sectie M.C.

Zondag 12 mei 17.30 uur - inzet Grebbeberg I-24 RI

Om 17.30 uur was ons Bataljon aan de ingang van Rhenen en werd de gevechtstrein opgetrokken en munitie uitgedeeld. Hoewel niemand nog gegeten had, moest direct de tegenstoot worden uitgevoerd, aangezien de duisternis anders zou zijn ingevallen.
Fietsen aldaar achtergelaten en ook de ransels en te voet door Rhenen. Dit gaf een troosteloze aanblik daar verschillende huizen door de vijandelijke artillerie waren plat geschoten en in brand stonden. Winkels waren overhoop gehaald en speciaal die levensmiddelen hadden, waren geplunderd.
Al naarmate we vorderden kwamen we onder heviger artillerievuur. Bij de brug over de spoorlijn, dus vlak voor de Grebbeberg gekomen, begon voor ons de opdracht. Hier moesten we over een breedte van 400m links van de hoofdweg de tegenstoot doen. De brug zelf lag onder mitrailleurvuur, zowel in front als uit de flank. Bij de brug stond ook een kapitein van de Divisie die tot spoed aanspoorde en zei dat 10.000 man versterking in aantocht was en de Engelse artillerie, die onze aanval zou steunen, Utrecht reeds was gepasseerd (kapt. Puffius). De brug gepasseerd zijnde, loste ons Bataljon zich op in twee voorcompagnieën:
Links: 3e compagnie (Nikkels) + sectie M.C. (Philippa)
Rechts: 2e compagnie (van Heyst) + sectie M.C. (van der Hoeven)
en midden achter: 1e compagnie (Quaedvlieg) + sectie M.C.
Kapt. van Weezel Errens was namelijk wegens een zenuwenspanning uitgevallen en afgevoerd. Elk der Compagnieën kreeg een sectie zware mitrailleurs toebedeeld.
Er was marechaussee bij de brug geposteerd die het consigne had ieder die zou trachten de brug op de terugweg te passeren, neer te schieten. Dit was niet aanmoedigend als voor je de projectielen inslaan en de mitrailleurs ratelen. De meeste waren daar echter na een paar minuten doorheen en de anderen lieten zich dan wel meeslepen. Fnuikend was echter toen vanaf de Grebbeberg een heel eskadron wielrijders al vluchtend op de fiets terugkwam (C. van dit eskadron was Baron van Pallandt).
Met de revolver in de hand heb ik ze tot stoppen gedwongen en kon de Commandant het zaakje weer in de hand nemen. Het scheelde echter maar weinig of onze mensen hadden zich ook omgekeerd in de mening dat er toch geen houden aan zou zijn.
Het werd inmiddels schemer en het geweer- en mitrailleurvuur nam enigszins af. De 2e Compagnie maakte goede vorderingen en had vrij spoedig de bosrand op de Grebbeberg bereikt. Toen kapt. Bückert mij uitstuurde om te zien of de 3e Compagnie eveneens op zijn plaats was kon ik deze echter niet vinden, hoewel ik op de linkervleugel van de 2e Compagnie ben geweest en het terrein links heb afgezocht. Op mijn weg terug kwam ik hospitaalsoldaten tegen die een zwaar gewonde van ons Bataljon wegdroegen. Deze was echter niet van 3-I. Daar de opmars te snel was geschied, hadden de secties van de M.C. zich niet tijdig bij de tirailleur Compagnieën kunnen melden. Tegen donker echter was de sectie van Van der Hoeven bij C. 2-I en de sectie van vaandrig Philippa bij C. 3-I gearriveerd. We hoorden namelijk rechts en links eigen mitrailleurvuur. De 3e sectie M.C. was bij de reserve (1-I) en C. M.C. Stroomberg bevond zich bij onze Co. groep. Zijn 4e sectie had hij moeten afstaan aan de lt. Fransen van 8 RI die wij ook een tirailleursectie moesten afstaan. Hiervoor aangewezen de sectie Terpstra (1-I). De ordonnans die was uitgezonden om de 3e C. te zoeken kwam ook terug met de mededeling dat deze niet was te vinden.
Al tiraillerend hadden wij (Co. groep en staf) de bosrand bereikt en hielden hier halt ten einde het verband te herstellen en het voorterrein te verkennen daar de thans wel invallende duisternis het betreden van het dichte boscomplex, van waaruit regelmatig schoten klonken, zeer riskant maakte. Naar links ging een patrouille onder lt. Van Helten, daar in de daar aanwezige bospunt regelmatig gele lichtseinen omhoog werden geschoten. Bij terugkomst rapporteerde hij echter niets bijzonders te hebben kunnen vinden. Naar rechts hadden we contact met de hoofdweg waar we ca. 250m van bleken te zijn verwijderd. Van hieruit per ordonnans bericht gezonden aan C. IV Divisie meldende onze positie en hoe hij ons kon bereiken, namelijk via ordonnansen geposteerd bij het viaduct.
Kort daarop kwamen de huzaren van het eskadron wielrijders in de bosrand tevoorschijn, alweer op de terugtocht. Hun C. de ritmeester Van Pallandt gaf order terug te gaan naar Rhenen, daar de nacht door te brengen en dan zou hij het morgenochtend nog wel eens proberen. Ik maakte hem er op opmerkzaam dat onze opdracht was: standhouden en dat terugtrekken gelijk stond met desertie. Dat wist hij wel, zei hij, maar hij vond deze opdracht om een tegenstoot uit te voeren bij duisternis in onbekend terrein zo dwaas (dat vonden wij ook, maar het was een bevel) dat hij dit initiatief meende te moeten nemen.
Toen deze huzaren waren verdwenen, werden wij uit het bos vóór ons beschoten, naar wij meenden met repeteergeweren. Vooruit gezonden patrouilles konden echter geen vijand ontdekken. Voor deze patrouilles stelde zich de dpl. Gobets van staf I (de man die zich in vredestijd steeds had gedrukt) steeds vrijwillig beschikbaar.
Dit vuur werd even later beantwoord door eigen troepen achter ons zodat de kogels ons om de oren floten en wij dekking moesten zoeken. Wij vonden deze in voldoende mate in een greppel langs de bosrand, waar wij snel in vlogen. Dit gekraak en geritsel ontlokte wederom vuur uit het bos zodat het even heel raak over onze hoofden heen ging. Allereerst werd nu een patrouille naar achteren gezonden (sgt. Alsem) om het vuur van de eigen troepen tot zwijgen te brengen. Er bevonden zich blijkbaar ook anderen in dezelfde moeilijkheden want we hoorden links en rechts schreeuwen: "niet vuren - niet vuren - eigen troepen". We herkenden hierin o.a. allen de stem van lt. Van der Hoeven die zich in de richting van de straatweg moest bevinden.
De vurende mitrailleurs bleken echter verder naar achteren opgesteld dan we vermoedden. De patrouilles slaagden er namelijk niet in hen langs een omweg te bereiken. Onder deze omstandigheden was het echter onmogelijk voorwaarts te gaan, zelfs niet om patrouilles uit te zenden. De B.C. besloot dit onder vuur liggende terrein te verlaten door de greppel naar links te volgen.
Daar wij in de duisternis kris kras om diverse versperringen heen moesten trekken, dwaalden wij naar het noorden af en kwamen bij de commandopost van C. 8 RI uit waar mijn B.C. trachtte telefonisch contact met C. IV Divisie te krijgen. In de vroege ochtend van maandag 13 mei verlieten wij deze plaats en gingen voorwaarts onder hevig mitrailleurvuur. Wij kwamen al spoedig bij de sectie van Hoogewerff die ik kort na onze ontmoeting zag sneuvelen.

Conclusie

De opdracht van I-24 RI was tot mislukken gedoemd om de volgende redenen::
1. Het Bataljon was bij aanvang van de tegenstoot oververmoeid. De nachten van 9,10 en 11 mei niet kunnen slapen en vermoeiende marsen afgelegd;
2. De tegenstoot moest worden uitgevoerd bij invallende duisternis, in onbekend terrein, waarin versperringen en mijnenvelden;
3. Ondanks ons verzoek konden geen gidsen worden meegegeven;
4. Door het overhaaste vertrek uit Amerongen en de spoed waarop voor de aanvang van de tegenstoot werd aangedrongen, kon geen warm eten worden verstrekt, zodat het gevecht 's avonds werd ingegaan met een lege maag (het enige dat wij die nacht konden nuttigen, waren biscuits, die wij in blikken hadden kunnen bemachtigen uit een gebombardeerde winkel in de hoofdstraat van Rhenen);
5. Hoewel wij wel beschikten over handgranaten, wisten de meeste soldaten niet hoe hiermee om te gaan. Dit was in vredestijd niet beoefend.

Dit alles in aanmerking genomen, is het onbegrijpelijk dat er twee jaar na de capitulatie (in 1942), toen wij dus onder de moffen zaten, door Nederlandse officieren pogingen werden gedaan om collega's die er niet in waren geslaagd een onmogelijke opdracht uit te voeren, strafrechtelijk te doen vervolgen.
De Krijgsraden waren door de Duitsers ontbonden, maar om lopende zaken af te handelen, werd een aantal militaire rechters ingedeeld op de Arrondissementsrechtbank te Den Haag.
Daar alle overige officieren van onze krijgsmacht door de Duitsers waren ontslagen, vonden deze heren het natuurlijk prachtig voorlopig hun werkzaamheden te kunnen voortzetten. Helaas waren zij na ca. 1,5 jaar door hun lopende zaken heen, zodat het eind in zicht kwam.
Heel beroerd voor deze lieden, te meer daar er steeds meer geruchten circuleerden dat de beroepsofficieren in krijgsgevangenschap zouden worden afgevoerd.
Zij wilden dus graag aan het werk blijven en hadden dus behoefte aan nieuwe zaken. Helaas bewandelden zij hiervoor een heel laakbare weg. Veel was er fout gegaan bij de verdediging van de Grebbeberg. Het was dus niet moeilijk om een aantal lagere commandanten hiervan de schuld te geven.
Zo werden twee officieren van mijn Bataljon aangeklaagd wegens de onzorgvuldige uitvoering van hun opdracht. Eerst was onze C. 2-I-24 RI aan de beurt. Daar het al 1942 was, waren de meest waardevolle getuigen ondergedoken. Kapt. Van Heyst kende echter een uitstekende advocaat uit Den Haag, mr. Veegens, die res. officier was. Na diens verdediging bleef er niets staande van de aanklacht en volgde vrijspraak.
Daarna viel de aanklacht tegen onze B.C. in de bus. Hij meende zo sterk te staan met de verdediging dat hij dit zelf - zonder advocaat - ter hand nam. Dit werd een drama; er volgde een veroordeling tot 3 maanden detentie. Hij ging echter in hoger beroep. De heren hadden het blijkbaar erg druk, want de behandeling liet ruim een half jaar op zich wachten.
Op mijn advies had Bückert nu ook mr. Veegens als advocaat genomen. Resultaat: vrijspraak!

Achteraf bekeken vond ik deze rechtszaken een grote blamage voor onze militaire juristen. Prof. De Jong deelde mij mede aan deze zaken geen aandacht te kunnen besteden, daar alle desbetreffende stukken bij een bombardement zouden zijn verloren gegaan.
Voor mij is dit de zwartste bladzijde uit de geschiedenis van het H.M.G.

N.W. Lingen, lt. adj. I-24 RI